“En er was een zeker man krank, genaamd Lazarus.”
Johannes 11:1

Lazarus – we lezen eigenlijk niets van hem. Zijn naam wordt zelfs in Lukas 10 niet genoemd. Alleen hier, in Johannes 11 en 12, horen we dat hij de broer van Martha en Maria is. Het gaat hier vaak over hem, maar hijzelf komt nooit aan het woord, hij is het lijdend voorwerp.

Lijden, daarover lezen we wel bij hem. Hij is ziek. En mogelijk was hij altijd al broos. ‘Lazarus’ hebben zijn vader en moeder hem genoemd, afkomstig van ‘God ontfermt zich’. Opmerkelijk is ook, dat deze volwassen man bij zijn zus(sen) in huis woont – bepaald ongewoon in die tijd. En Jezus heeft ooit één persoon in een gelijkenis een naam gegeven, en dat was uitgerekend ‘Lazarus’. Hoe dat ook zij, een krachtige persoon­lijkheid is hij niet geweest, hij doet geen werk van betekenis.

Maar dat is niet doorslaggevend! Het belangrijkste wat er van hem gezegd kan worden is: ‘die Gij liefhebt’ (vers 3). Jezus had hem lief, een liefde die voortkomt uit het hart van God en uitgaat naar het hart van een mens. Van Lazarus in dit geval – maar het wonder is dat er in Gods hart altijd meer ruimte is. Zijn liefde is onuitputtelijk. En in die liefde mocht ook Lazarus delen. Zoals zijn naam was, zo was het: God ontfermt Zich. Daarmee was hij een gelukkig man.

Toch komen er problemen. Lazarus wordt ziek, ernstig ziek. Zo ernstig dat zijn zussen vrezen voor zijn leven en Jezus er bij roepen. Dat is geen kleinigheidje: de Heere Jezus verblijft een paar dagen reizen verderop. Dat ze toch de moeite nemen om Hem te laten roepen betekent wel dat het echt serieus is. Als de Heere Jezus niet komt, dan zal Lazarus moeten sterven, zo voelen Martha en Maria het wel aan.

Dat raakt hen diep, met Lazarus zijn zij opgetrokken, hij hoort er helemaal bij. En vooral Martha heeft altijd al voor hem gezorgd. Wat doet het dan een pijn, als hij zo ernstig ziek wordt. Dat herkennen velen. Als iemand die je liefhebt het moeilijk heeft, heb je het zelf ook moeilijk. Als diegene dan dreigt te sterven, kun je het al helemaal haast niet aanzien. Eigenlijk zou je het liefst dat nare willen wegstoppen. Maar je voelt wel dat dat niet kan. De zonde is in de wereld gekomen, en lijden en dood.

Daarom moet je voor de nood je ook niet verstoppen. Dan voel je niet alleen de nood van het lichaam, niet alleen de nood van het naderende afscheid, maar ook de nood van het leven buiten het paradijs. Ook als je in de goede dagen nog onbekommerd verder kon leven, kun je hier tot bezinning gebracht worden. Niet voor niets zegt Salomo: ‘Het is beter te gaan in het klaaghuis dan in het huis der maaltijden’. En ‘de levende legt het in zijn hart’ (Pred. 7:2).

Maar is dat hier ook zo? Martha en Maria kenden toch ook genade. Had­den zij dan deze les nog nodig? Toch wel. Gods kinderen leven ook bui­ten het paradijs. Zij moeten ook tel­kens weer herinnerd worden aan de ernst van het leven, omdat ze het anders zouden vergeten. En trou­wens, de les was niet alleen voor het gezin zelf: veel Joden wa­ren er ook getuige van. Ieder mens heeft Goddelijk onderwijs nodig.

Maar – onze vragen houden immers nooit op – moet Lazarus daar dan zo onder lijden? Hij was toch een geliefd kind van God, zou God hem dan het lijden niet kunnen besparen? Dat zou God wel kunnen, maar Hij vertelt meestal niet waarom Hij iets wel of niet doet. God is God en niet wij (en dat is maar goed ook). Wel mogen er vragen zijn, maar niet zó dat we Hem ter verantwoording willen roepen. Niet altijd zullen we een antwoord krijgen zoals wij graag zouden zien. En geen werkelijk antwoord zullen we krijgen buiten het geloof om. Slechts in geloof komen we met onze vragen op de juiste plaats: bij het hart van God, met zicht op het kruis en de opstanding van Christus.

En juist daar mag je ook voor je ziel leren, dat het lijden nooit zomaar is. ‘Dien de Heere liefheeft kastijdt Hij’ (Hebr. 12:6), dat wil zeggen dat Hij een ziekte niet geeft om bij Hem vandaan te slaan maar juist om dichter tot Hem te trekken.

Met het oog op Christus krijgt ook die andere tekst vastheid: ‘Wij weten dat degenen die God liefhebben alle dingen medewerken ten goede, namelijk degenen die naar Zijn voornemen geroepen zijn’ (Rom. 8:28). Niemand die aan God verbonden is, zal achteraf moeten zeggen: het was beter geweest als ik niet ziek was geworden. Achteraf – misschien in dit leven, misschien hierna – zal duidelijk worden waar alles toe gediend heeft, voor jezelf of voor anderen.

Dan mag Gods kind zien hoe alles heeft meegewerkt ten goede. Tot die tijd is het vaak een weten in ge­loof. Dat ligt wel vast maar niet al­tijd duidelijk. Het geloof rust daar­in, dat Gód het weet. Als Jezus’ kruis in je ziel waarde krijgt, dan wordt ook deze wetenschap zekerder. Immers, de grootste nood werd daar tot de grootste zegen!

M. van Reenen V.D.m.

“… hetwelk van haar niet zal weggenomen worden.”
(Luk. 10:42)

Wij kiezen niet zomaar voor het goede. Maar het is wel nodig, en door genade mag je het ook leren. Om ons zover te brengen houdt de Heere ons voor hoe rijk dat is. Zo ook hier, in Zijn woord tot Maria. Martha had het haar erg kwalijk genomen dat ze maar zo ging zitten in plaats van eerst te werken. Maar de Heere Jezus nam het voor haar op: zij had het goede, het beste deel uitgekozen. En waarom het beste deel? Wel, dit zal niet van haar worden weggenomen.

Het werk dat Martha doet wél. Natuurlijk is het nuttig werk: het huis wordt netjes, de magen worden gevuld, voor de nacht heeft iedereen een slaapplek. Maar hoe nuttig dat ook is, het is allemaal tijdelijk. Morgen hebben de gasten weer een lege maag, morgenavond zijn ze weer vermoeid, over een paar dagen is het huis weer vuil.

En zo geldt het voor zo veel dingen waar wij ons (vaak) het meest druk om maken: het is maar voor even. Soms voor een heel leven – maar dan nog: wat is eigenlijk tachtig jaar? ‘De dingen die men ziet zijn tijdelijk’.

Daar zet Paulus wel iets tegenover: ‘de dingen die men niet ziet zijn eeuwig’. We moeten niet vergeten, dat dit ook geldt voor de duivel en de hel: die zijn ook eeuwig… Maar vooral wil Paulus ons wijzen op de dingen van God en Zijn Koninkrijk, daar is ‘het goed dat nimmermeer vergaat’. Zoals de Heere Jezus het ook tegen de Samaritaanse vrouw zei: ‘Het water dat Ik hem zal geven zal in hem worden een fontein van water, springende tot in het eeuwige leven’ (Joh. 4:14).

Wat een zegen dat er een blijvend goed is! Wij zijn allemaal zo kwetsbaar, het leven is kort, de vreugden zijn vergankelijk, de nood is groot, de dood is aangrijpend. Steeds weer worden we er mee geconfronteerd. Maar dan richt de Heere onze aandacht op Hem en op Zijn zaligheid. ‘Zoek toch de dingen die boven zijn!’ Daarvoor geeft Hij ons het Heilig Avondmaal. Tussen al onze aardse maaltijden hier de hemelse maaltijd, die voedt en laaft voor de eeuwigheid.

Daarvoor moest de Heere Jezus eerst naar deze aarde komen. Hij heeft Zijn hemelse heerlijkheid afgelegd, Hij heeft Zijn leven afgelegd, Hij heeft Zijn vreugde afgelegd. Hij liet alles tot een einde komen, opdat Hij ons kon zegenen zonder einde.

Dát moet u zoeken, dat heeft waarde. Doet u dat ook? Of bent u nog te druk met de tijdelijke dingen? Van het ene tijdelijke naar het andere. Als iemand die op een rivier vol ijsschotsen voortgaat. Van de ene schots naar de andere – totdat de rivier uitmondt in de zee. Wat moet hij doen? Eén ding: weg van het ijs, naar de oever! Die Oever is er, de Vaste Rots van ons behoud, Die niet wankelt of bezwijkt, en Die een zaligheid bereid heeft zonder einde. ‘Die, na kortstondig ongeneugt’ mij eindeloos verheugt’.

Mij eindeloos verheugt – dat is wat Maria mocht zeggen. Immers, de Heere Jezus zegt niet alleen dat het goede Deel nooit wordt weggenomen, maar ook dat het van háár niet meer wordt weggenomen. Maria mag er in delen, voor eeuwig.

Denk nog even aan die rivier. Het zou wat zijn, als je aan de oever terecht komt, maar kort na aankomst alsnog de rivier wordt opgejaagd. Nee, wie daar aankomt mag daar blijven. De Heere Jezus zegt immers: ‘Al wie tot Mij komt zal Ik geenszins uitwerpen’. Geenszins, werkelijk nooit meer. Waarom niet? Omdat Hij volkomen getrouw is. Eens gegeven blijft gegeven. Hij geeft het niet om het vervolgens weer terug te nemen. Hij geeft het ook niet om daarna te kijken of wij het vast kunnen houden. Hij geeft Zijn genade vergezeld van de belofte dat deze bron altijd blijft stromen. Hij grijpt onze hand, met de belofte dat Hij nooit meer los zal laten. Hij laat nu delen in Zijn vrede, met de verzekering dat deze een voorsmaak is van de eeuwige vrede.

Zou je het dan niet door slordigheid kunnen verliezen, in ongeloof kunnen kwijtraken? O jawel, wel duizendmaal. Daarom is het Heilig Avondmaal ook zo dringend nodig. We moeten weten dat het vast ligt in Hem en niet in ons. ‘De HEER’ is zo getrouw als sterk, Hij zal Zijn werk voor mij volenden.’

Maar zegt de Heere Jezus dan niet, dat het Maria’s eigen keuze is? Jawel. En zo geldt het ook voor iedere waardige avondmaalganger: die heeft een onberouwelijke keuze gemaakt. Niemand komt tegen zijn zin aan het Avondmaal. Maar die keuze van de ziel is niet de oorzaak van de zaligheid. En die is ook niet de grond van de vastigheid. De ware gelovige keuze betekent immers juist dat je het leven buiten jezelf in Christus zoekt. Zoals die peuter die nauwelijks kan lopen en samen met zijn vader over een smalle brug loopt. ‘Jongen, houd mij maar vast!’ zegt de vader. En dat doet hij: hij klemt zijn knuistje om vaders pink. Maar houdt hij het? Ach welnee, het is vaders hand die hem bewaart, en die alleen.

M. van Reenen V.D.m.

Onze keuze

“Doch Maria heeft het goede deel uitgekozen.”
(Lukas 10:42)

‘Doch’  – dat wijst op een tegenstelling. Maria staat hier tegenover Martha. Terwijl Martha haar verwijten uitspreekt over Maria, laat de Heere Jezus horen dat het juist andersom ligt. Martha heeft zich vergist, Maria niet. Wat deed Martha? Zij werkte of haar leven daar van afhing. Wat deed Maria? Zij was gaan zitten aan de voeten van de Heere Jezus om Zijn woord te horen. En daarvan zegt Hij nu, dat zij de goede keuze gemaakt heeft.

Maar hoe zit dat nu met onze keu­zes? Kunnen wij ‘kiezen voor Jezus’? Van nature kiezen we toch al­le­n voor de duivel? Dat is ook zo, en ieder die zichzelf wat heeft leren kennen zal dat ook ont­dekt hebben: je hart is geneigd ten kwa­de, ja zelfs om God en je naas­te te haten. Toch spreekt de Bijbel over goede keuzes. Hoe zit dat?

We kunnen dan zeggen: als wij voor de Heere kiezen, heeft Hij eerst voor ons gekozen (vgl. Joh. 15:16). Ten diepste begint iedere goede keuze bij God Zelf. Dat moeten we belijden in ootmoed, dat mogen we belijden in dankbaarheid. Dat mogen we ech­ter niet zeggen om dan de ver­ant­woor­delijkheid van ons af te schui­ven! Met onze keuze voor de zon­de nemen we immers telkens een ver­antwoordelijkheid op ons! Namelijk om niet te kiezen voor God…

Daarom roept de Heere ons op om te kiezen, zoals Elia op de Karmel: ‘Als de Heere God is, volg Hem na; en als Baäl God is, volg Hem na!’ Als de wereld u echte vreugde geeft, als de duivel u zalig maakt, volg Hem dan na, en ga er ook helemaal voor! Maar als dat niet zo is, en als u gelooft dat alleen de Heere dat doen kan, geef u dan aan Hem over. En als u er dan achter komt dat dit niet lukt? Dan hebt u eens te meer reden om tot Hem te vluchten, opdat Hij ook uw hart de juiste keuze zal leren maken!

Juist die afhankelijkheid laat Maria hier zien. Zij zit aan Zijn voeten, zij laat zich onderwijzen. Maria was van zichzelf ook geen prater, misschien heeft ze daardoor ook eens te meer mogen leren dat ‘het niet is desgenen die wil, nog desgenen die loopt, maar des ontfermenden Gods’ (Rom. 9:16). Die les heeft ze eenmaal geleerd en is ze nooit meer kwijt geraakt.

We kunnen ons dus nooit achter Gods verkiezing verschuilen om zelf geen keuze te hoeven maken. Integendeel, we beseffen dan eens te meer dat we op God aan­gewezen zijn! ‘Kiezen voor Jezus’  is je overgeven aan Zijn genade.

Maar dat ‘kiezen’ heeft ook een praktische kant. Daar lijkt de Heere Jezus ook wel op te wijzen, als Hij nu juist Martha’s gedrag tegenover dat van Maria zet. Ze hebben op dat moment elk een keuze gemaakt voor een bepaalde tijdsbesteding. Maria koos ervoor te gaan zitten, Martha koos ervoor te gaan rennen. Dat was een praktische keuze, die ook te maken had met karakter. Dat was ook een geestelijke keuze, die te maken had met waar hun hart naar uitging.

Zo maken we iedere dag keuzes. We maken praktische keuzes, die soms bijna vanzelf gaan. Want ja, we hebben nu eenmaal dat beroep, we zijn nu eenmaal druk, we hebben nu eenmaal zo’n karakter, anderen doen nu eenmaal een beroep op ons… Toch is dat nooit het hele verhaal. Hoe we onze tijd invullen is wel degelijk ook een persoonlijke keuze en zegt wel degelijk ook iets over wat we belangrijk vinden.

Hoewel… misschien vinden we het maar in zekere zin belangrijk. Want hoe vaak gebeurt het niet dat we aan het einde van de dag denken: ‘Ik heb toch de verkeerde keuzes gemaakt, ik ben niet toegekomen aan wat ik eigenlijk had willen of moeten doen…’ Dus ergens ligt er wel een overtuiging dat het anders zou moeten, maar we komen er niet toe om die keuzes ook te maken. Dan trekt een verkeerde macht aan de teugels van onze wil!

Wat een zegen dan, dat de Heere Jezus ons dit voorbeeld van Maria voorhoudt! Hier leren we immers, wat er nodig is voordat we onze dagelijkse, praktische keuzes maken: leren wat er echt nodig is. Hier leren we ook, waar we de genade daarvoor kunnen ontvangen: aan Zijn voeten. Hier leren we ook, dat de keuze voor het goede ten diepste niet zwaar is, omdat je hier niet hoeft te presteren maar mag ontvangen. Jawel, om die keuze te maken moet je strijden, tegen jezelf en tegen allerlei lokroepen, maar als deze keuze gemaakt is mag je loslaten: ‘hier wordt de rust geschonken’!

Hoe ga je hier nu praktisch mee om? Daarvoor is de ‘stille tijd’ zo’n zegen: de dag beginnen met Gods Woord en in gebed tot God. Daar mag je iedere dag leren wat goed en nodig is. Als je je hele agenda in Zijn handen legt en uit Zijn handen terugkrijgt, dan zul je je tijd niet verkeerd besteden. Het is waar: door de zonde zal dit nooit volmaakt gebeuren, maar het mag hier al wel beginnen: ‘Maria heeft het goede deel uitgekozen.’ U ook?

M. van Reenen V.D.m.

“Maar één ding is nodig…”
Lukas 10:42

Een jaarwisseling gaat niet alleen om feestelijkheden en tradities. Het is ook (vooral) tijd van be­zin­ning. We kijken terug. Als gemeen­te denken we zéker terug aan hen die ons ontvallen zijn, en we voelen weer het gemis. We denken terug aan ziekte en tegenslag, aan voorspoed en verandering.

Zal dan het nieuwe jaar anders zijn? Zal het ons nog meer verdriet en verlies geven, of zal het juist een jaar zijn van voorspoed? Soms kij­ken we nóg verder vooruit. ‘Waar staat Urk over 20 jaar?’ vroeg de jour­nalist aan de wethouder. Die gaf een antwoord alsof hij in de toe­komst kon kijken. Maar ‘wij zijn van gisteren en weten niets’.

Er is ech­ter iets wat we wel kunnen we­ten. Dat is waar het in het leven om gaat. Als we vooruit kijken, moeten we ons vooral ook de vraag stellen wat ons doel is. Waar leven we voor, waar gaat het om bij onze plannen? De Heere Jezus is daarin ontzettend duidelijk: ‘Eén ding is nodig!’ Dat is Zijn vermaning richting Martha. Zij maakte zich druk om véle dingen, maar de Heere Jezus zegt dat er maar één ding nodig is.

Op welk ene ding doelt Hij dan? We kunnen dat afleiden uit het woordje ‘nodig’. Dat woordje gebruikt Hij ook in Luk. 9:31 en Luk. 15:7. Daar gaat het over mensen die iets niet nodig hebben: ze zijn niet ziek dus hebben geen dokter nodig of zijn rechtvaardig dus hebben geen bekering nodig.

Is bekering voor hen echt niet no­dig? Jawel, maar zo voelen zij het niet. Hebben ze dan helemaal niet het gevoel dat er wat gebeuren moet? Jawel, maar dat is niet drin­gend. Het hoeft niet zo grondig, het kan nog wel wachten. U herkent het wel: ‘Man, zou je niet eens naar de dok­ter gaan?’ ‘Misschien wel eens, maar ik kijk het eerst nog maar even aan hoor!’ Als Jezus zegt, dat som­migen het niet nodig hebben, dan bedoelt Hij dus: ze vinden dat het zo nog wel gaat…

En andersom, als Hij zegt dat iets nodig is, dan bedoelt Hij dat je niet zonder kunt. Een zondaar kan niet zonder bekering, een zieke kan niet zonder dokter. Als je aan zo iemand vraagt: ‘Zouden we niet eerst wat anders doen, het zou goed voor je zijn om eens ergens anders aan te denken?’ dan is dat onmogelijk. ‘Nee, ik heb maar één ding nodig, ik móét van mijn zonden afkomen!’ zegt de zondaar. ‘Nee, ik heb maar één ding nodig, ik moet naar de dokter!’ zegt de zieke. Heeft hij dan geen kleding nodig, geen drinken, geen woning? Jawel, maar één ding moet eerst opgelost worden.

En dat is hoe de Heere Jezus het hier zegt. Eén ding heeft echt prioriteit, één ding kun je absoluut niet missen. En dat ene kun je alleen bij Jezus vinden. Immers, van Maria staat er dat zij het goede deel heeft uitgekozen, en waar was zij te vinden? Aan Jezus’ voeten!

Nu staat er een nieuw jaar voor de deur. Uiteraard, niet alleen op 1 januari moet u daar aan denken, maar dan zéker: één ding is nodig, en voor dat ene moet ik bij de Heere Jezus zijn! Ik moet het jaar bij Hem beginnen, en anders is al het andere nutteloos. Zoals het lekkerste eten nutteloos is voor een ernstig zieke die vreest dat er geen hulp meer voor hem is.

Maar precies daar zat het probleem van Martha. O ja, zij wilde ook wel bij de Heere Jezus zijn, maar éérst moest er nog zo veel gebeuren. Zij verontrustte zich daarover, alsof die dingen onmisbaar waren. En wat zijn wij vaak druk met allerlei zaken, terwijl we de Heere Jezus naar achteren schuiven. Die ‘vele dingen’ zijn lang niet altijd onzin, maar ze hebben pas zin als we eerst bij de Heere Jezus geweest zijn, zoals een zieke eerst naar de dokter moet.

Daarom moeten we soms simpelweg stoppen met die ‘vele dingen’. Loslaten omdat het ons in de weg zit. En dan in elk geval luisteren naar de vermaning van de Heere Jezus: ‘Eén ding is nodig’, en dat ene ding is iets dat we slechts uit Hem kunnen ontvangen, in de weg van het Woord, door de kracht van de Heilige Geest.

Dus is het belangrijk om aan het begin van de dag ‘stille tijd’ te nemen, en aan het begin van het jaar naar de kerk te gaan. Daarmee laat je zien, dat vóór alle andere dingen je ziel aandacht nodig heeft, daarna komt de rest.

Maar uitwendig bezig zijn met het Woord is niet genoeg. De Heere wil dat Zijn vermaning doorklinkt tot in onze ziel, en dat Hem minstens zo nodig hebben als een ernstig zieke man zijn dokter. We hebben bekering nodig voor onze ziel.

Het is alleen meer dan de dokter. De dokter kun je vergeten als je eenmaal genezen bent, maar de Heere Jezus niet. Hem heb je altijd nodig. En in Hem is altijd de hoogste vreugde gelegen. ‘Eén ding heb ik van de HEERE begeerd, dat zal ik zoeken: dat ik al de dagen mijns levens mocht wonen in het huis des HEEREN!’ Gaat u zo 2024 in? Als dat nu nog niet zo ligt, dan hebt u het des te meer nodig!

M. van Reenen V.D.m.

“Martha, Martha, gij bekommert en verontrust u over vele dingen…”
Lukas 10:4

Als we altijd druk zijn, zitten we er naast. Immers, de Heere Jezus zegt: ‘Komt herwaarts tot Mij, allen die vermoeid en belast zijn, en Ik zal u rust geven.’ Rust is iets anders dan haast en drukte. Waar gaat het dan mis?

Dat heeft iets te maken met onze tijd, die bijzonder haastig is. Maar het heeft ook iets te maken met ons hart. Immers, in de tijd van Martha bestonden er nog geen media en overvolle winkels, en toch was zij ook zo gejaagd. De Heere Jezus vertelt haar hier, wat het probleem is.

Daarom spreekt Hij haar indringend persoonlijk aan: ‘Martha, Martha…’ En doet Hij het zo niet ook naar een ieder van ons? Als Hij Zijn woord laat horen, dan bedoelt Hij nadrukkelijk ons. Hij roept ons bij onze naam, Hij kijkt ons in het hart: ‘O mens, mens!’ Daarin vraagt Hij om onze aandacht en daarin toont Hij Zijn liefde. Hij laat ons zomaar onze dwaze gang gaan!

Wat is er met Martha aan de hand? Aan de buitenkant was al zichtbaar, dat ze nog maar aan één ding kon denken, daarover hebben we het reeds gehad bij de woorden ‘Martha was zeer bezig’. Dat is waarschijnlijk alles wat de discipelen gezien hebben, en zij hebben daarom nog wel bewondering voor deze vrouw gehad. Maar Jezus kijkt er áchter. ‘Gij bekommert u’, zegt Hij.

Deze woorden gaan over haar (en ons) hart. Elders wordt hetzelfde woord vertaald met ‘bezorgd zijn’. Twee hoofdstukken verder (Lukas 12:22) zegt Jezus: ‘Zijt niet be­zorgd voor uw leven, wat gij eten zult, noch voor het lichaam, waar­mee gij u kleden zult.’ En Paulus schrijft: ‘Weest in geen ding be­zorgd’  (Filipp. 4:6). Daarmee wordt niet bedoeld dat je nergens voor zorgen mag (Luk. 14:28). Maar het goede zorgen gaat alleen over dat stuk waar wij zelf verantwoordelijk zijn. Bezorgdheid betekent, dat je ook datgene in de hand hebt waar Gód verantwoordelijk voor is.

Alsof zonder onze inzet wij morgen geen kleding hebben (Luk. 12:22).

Alsof wij zonder onze slimheid monddood zullen zijn (Luk. 12:11).

Alsof wij met onze zorg de wereld moeten redden.

Alsof wij met onze vroomheid de kerk in stand houden.

En Martha: alsof zonder haar ijver alles in de soep zal lopen.

Daar gaat het mis met Martha. Zij bekommert zich, zij is overbezorgd, zij denkt dat zij onmisbaar is. Als we er over nadenken, gaat het zelfs zo ver dat ze denkt dat zij Jezus in leven moet houden: ‘Als we geen eten hebben voor de Heere, hoe moet het dan verder met Hem?’ Dat heeft ze vast niet letterlijk zo gedacht, maar zo werkt het wel. Martha denkt dat Jezus afhankelijk is van haar en vergeet dat zij afhankelijk is van Jezus.

Herkenbaar? We zien de wereld om ons heen in crisis­stand. De bestrijding van corona hing af van onze maat­rege­len, Israëls lot hangt af van het leger, de redding van het klimaat hangt af van onze acties, de redding van Nederland hangt af van wie er nu premier wordt, de redding van de kerk hangt af van onze trouw en vasthoudendheid.

En persoonlijk. Natuurlijk zijn we vaak druk met onbelangrijke dingen. Daarover zullen we het nog wel hebben bij het woord ‘gij verontrust u’. Maar we zijn ook bekommerd over dingen die op zich wel waarde hebben. Hoe houd ik mijn gezin overeind, hoe red ik het op mijn werk, hoe zorg ik voor genoeg geld voor iedere maand, hoe houd ik mijn bedrijf in stand. ‘Gij bekommert u…!’

‘Maar wie van u kan, door bezorgd te zijn, één el tot zijn lengte toe doen?’ God vraagt wel om onze bezig­heid maar niet om onze bezorgdheid! Die betekent namelijk altijd overschatting van onszelf en onderschatting van God.

‘Aanmerkt de vogelen des hemels’ zegt de Heere Jezus daarom. Doen zij niets? Jawel, zij moeten ook hun kostje bij elkaar scharrelen. Maar zij maken zich niet bezorgd, zij leven uit de hand van God. En als die God Die voor de vogels alleen een Schepper is nu voor u een Vader is, hebt u dan geen reden om het aan Hem over te laten om uw leven in stand te houden?

Of… mankeert het daaraan? Moet u eerlijk bekennen dat u God niet als uw Vader kent? Dan is het helemaal logisch dat u (over)bezorgd bent. ‘Zonder God en zonder hoop in de wereld’ – dan moet je het dus zelf redden. Maar zo leeft niet alleen de wereld, zo leven ook kerkmensen. Geen echt vertrouwen in de Vader. Waarom niet? Omdat er geen echt vertrouwen is in de Zoon. Daar begint het toch: bij de Zoon die vrijmaakt van de diepste nood. Als je je zonden aan Hem kwijt kunt, dan kun je alles aan Hem kwijt. Als Hij u wil redden van de eeuwige dood, dan wil Hij ook zorgen voor uw dagelijks leven. Dus zoek deze God als Vader te kennen! En besef dan ook wat het betekent, dat Hij een echte Vader is. ‘Werpt al uw bekommernis op Hem, want Hij zorgt voor u.’

M. van Reenen V.D.m.

En Jezus zeide tot haar: ‘Martha, Martha…’

Lukas 10:41

Martha voelde zich alleen staan. Ze liep zich het vuur uit de sloffen om te zorgen voor een goede ontvangst van Jezus en Zijn discipelen, maar Maria stak geen vinger uit. Vol verwijt richtte ze zich daarom tot de Heere Jezus.

Ze zei het niet tegen Maria zelf. Wel praten óver maar niet praten mét, daar zijn we goed in… Maar Maria heeft het natuurlijk wel gehoord. Je kunt je voorstellen dat ze opspringt: ‘Meester, dit is niet eerlijk van Martha…!’ Maar ze zegt niets, ze zwijgt.

Nu is Maria altijd erg zwijgzaam. Slechts één keer horen we iets uit haar eigen mond. Geen groot prater is ze, en waarschijnlijk geen grote geest. Maar als ze gewild had, had ze best met een paar woorden zichzelf kunnen verdedigen. Maar net als later tegenover Judas (Joh. 12:5-7) doet ze het niet. Ze zwijgt. En door te zwijgen zegt ze nog meer dan wanneer ze gesproken had.

Immers, als ze gesproken had, dan had ze maar één ding gedaan: zichzelf verdedigen. Of misschien ook nog wel: terugslaan. ‘Martha, zeg jij maar niks…!’ Wat zou ze daarmee gewonnen hebben? Misschien de discussie, maar niet Martha’s hart. En ook niet de vrede in haar eigen hart.

Toch doen we dat zo vaak. We worden aangevallen, we voelen ons misschien alleen maar aangevallen – en prompt schieten we in de verdediging of zelfs in de aanval. Je mag immers wel voor jezelf opkomen, je hoeft niet iedereen over je te laten lopen…?

Dat is op zich waar. In de Bijbel zien we regelmatig, dat Gods kinderen op een gelovige manier hun onschuld verdedigen. Denk aan Job, David, Paulus – en Jezus Zelf. Maar we zien net zo vaak, dat zij zwijgen. Denk aan Jozef, Mozes – en opnieuw Jezus Zelf. Hij wordt door Petrus als het Voorbeeld genoemd: ‘Die als Hij gescholden werd niet wederschold, en als Hij leed niet dreigde’ (1 Petrus 2:23).

Het vraagt geestelijke wijsheid: we­ten wanneer we spreken en wan­neer we zwijgen moeten. Die be­gint er mee, dat we zwijgen kunnen. Dat we niet onszelf ver­dedigen alsof ons leven er van afhangt.

Paulus heeft daar iets van geleerd. Hij schrijft: ‘Doch mij is voor het minst, dat ik van ulieden geoor­deeld word, of van een menselijk oor­deel’ (1 Kor. 4:3). Dat voelt vaak an­ders. ‘Wat zullen de mensen wel van me denken…?’ Wie complimen­ten krijgt groeit, wie kritiek krijgt krimpt ineen. Menselijk gezien zo begrijpelijk. (Inderdaad, daarom moeten we positief over anderen spreken.) Maar onze waarde hangt niet af van wat mensen van ons denken. ‘Wat is uw enige troost?’ ‘Dat ik niet mijn, maar mijns getrouwen Zaligmakers Jezus Christus eigendom ben’!

Daarom kan Maria hier zo rustig aan de voeten van de Heere Jezus blijven zitten. Ze hoeft zichzelf niet te verdedigen tegen Martha’s woorden, want ze weet van de goedkeuring van de Heere. Zo zegt ook Paulus het: ‘Die mij oordeelt is de Heere’ (1 Kor. 4:4).

Hij is niet alleen Degene Die mij oordeelt, maar ook Degene Die de ander oordeelt. Toen de Heere Jezus vals beschuldigd werd, wat deed Hij toen? Hij verdedigde Zich niet, maar wat deed Hij wel? ‘Hij gaf het over aan Dien Die rechtvaardig oordeelt’ (1 Petr. 2:23). Hij legde alle beschuldigingen neer voor Gods rechterstoel. De hoogste Rechter weet precies wat er allemaal waar is. Als wij onschuldig zijn, dan weet Hij dat. Als wij onrecht lijden, dan weet Hij dat ook. ‘O HEER, Gij ziet het, zwijg niet stil; Uw recht beslisse mijn geschil!’

En kijk, dat gebeurt! De Heere Jezus neemt het woord. ‘Martha, Martha’. Daar neemt Hij het op voor de zwakke Maria. Zijn woord is veel sterker dan het hare. Als Hij Martha terecht wijst, dan heeft dat vermaan een kracht die Maria er nooit aan kon geven. Zij mag nu schuilen achter Zijn woorden. En Martha mag zich laten gezeggen. Zo komen de woorden veel dieper bij haar binnen dan wanneer haar zuster ze gesproken had.

Zoals voor Maria zal Hij het voor al de Zijnen opnemen. Misschien wordt Zijn stem niet zoals toen hier op aarde gehoord. Maar wel in de hemel, voor Zijn Vader en de heilige engelen (Openb. 3:5). Wel in de ziel, waar je rust mag vinden in de wetenschap: ‘De Heere weet van me af. Als anderen mij onheus bejegenen, dat zij maar zo; als er maar vrede is met Hem!’ En eenmaal zal Hij het ook definitief voor al de Zijnen opnemen wanneer Hij optreedt als Rechter. Lees daarover NGB art. 37 maar!

Het komt er dan wel op aan, dat je Hem toebehoort. Want het is ook andersom: mensen kunnen in je roemen terwijl de Heere je nooit gekend heeft. Zijn oordeel is beslissend. Zoek eerst en vooral vrede met God. Kom daarom aan Zijn voeten: ‘Stel u gerust, zwijg Gode stil’. Wie leert zwijgen voor Hem, leert zwijgen voor mensen.

M. van Reenen V.D.m.

“Heere, trekt Gij U dat niet aan, dat mijn zuster mij alleen laat dienen?”
(Lukas 10:40)

Wat heeft Martha het geweldig druk! Ineens moet ze voor minstens dertien gasten zorgen. Ze vliegt van hot naar her. Dat doet ze natuurlijk met liefde, maar het gaat niet vanzelf. Dat denken de mensen wel eens: ‘Martha, dat is een harde werker, die doet niet anders. Geef haar een taak, en je weet zeker dat het snel en goed gebeurt.’ Maar al doe je iets altijd, dat betekent nog niet dat het je geen moeite kost! Je moet je ook wel eens verbijten als er wéér een taak op je bordje gelegd wordt. Natuurlijk loop je er niet voor weg. Dus als niemand anders het doet, dan doe jij het maar weer. En de volgende keer weer.

In Martha’s geval is het ook logisch. Zij heeft al jarenlang het huishouden gerund; aan Maria kun je het nooit helemaal toevertrouwen. En als Jezus en Zijn discipelen komen, natúúrlijk moet dan alles goed voor elkaar zijn, natuurlijk heeft ze zichzelf daarvoor over, natuurlijk doet ze het graag. Maar toch… als ze daar al die mensen zo ziet zitten bruist het wel vanbinnen. Ze vinden het allemaal zo gewoon dat zij het doet. Niemand geeft haar een compliment. En kijk eens, Maria heeft alle aandacht van Jezus. Het lijkt wel of de Heere Jezus niet in de gaten heeft hoe veel zij, Martha, voor Hem doet. En alsof Maria het wel best vindt zo. Natuurlijk gaat zij er niet bij zitten, het werk moet immers gebeuren! Ze doet er nog een tandje bij, ze zal zich eens bewijzen. Hopelijk ziet Jezus dan hoe veel zij voor Hem over heeft, en hopelijk staat Maria dan eindelijk eens op om ook wat te doen.

Maar als er maar steeds niets verandert, kan Martha zich niet meer inhouden. Hard is haar ver­wijt aan Maria: ‘dat zij mij alleen laat dienen.’ Ze spreekt Maria niet zelf aan. Je praat immers makke­lijker óver elkaar dan mét elkaar – zeker bij zo’n vrouw als Maria.

Elkaar verwijten maken, we herkennen het helaas maar al te goed. Waar komt het vandaan? Niet naar de ander luisteren waarom diegene iets doet (in dit geval: ‘Maria, waarom ga je eerst bij Jezus zitten?’). Gelijk invullen hoe de ander denkt (in dit geval: ‘Maria vindt het wel prima als ik het al het werk moet doen.’) En vooral: jezelf centraal stellen: menen dat jij het goed doet en vinden dat jou onrecht wordt aangedaan.

Dit is één van onze grootste valkuilen: zelfmedelijden. Klagen is iets anders dan zelfbeklag. Dan immers ben jij de meest zielige, minst begrepen, best bedoelende persoon: ‘Ze moeten altijd mij hebben, terwijl ik nog wel…’ Hoe anders was dat bij Jezus! Hij klaagde wel Zijn nood, maar stond daarin niet Zelf centraal. Hij kwam niet naar deze aarde om het goed te hebben en goed gevonden te worden, maar om te lijden en te sterven. Zelfs in Zijn diepste lijden ging het Hem nog om de eer van God en het heil van zondaren. In het zicht op Jezus ver­dwijnt niet onze klacht maar wel ons zelfbeklag. En dan dus ook on­ze harde verwijten. Wat is die­gene mild die vóór hij iets tegen een ander zegt eerst op Jezus ziet…!

Martha is dat even vergeten. O ja, ze kijkt wel naar Jezus, maar ze ziet niet op Hem. Ze kijkt niet tot Hem omhoog maar ziet ten diepste op Hem neer. Niet dat ze geen respect meer voor Hem heeft, want ze noemt Hem nog ‘Meester’, maar toch… Eigenlijk behandelt ze Hem als haar slaaf. Ze maakt Hem heftige verwijten, meent dat Hij het compleet verkeerd doet.

‘Trekt u Zich dat niet aan?’ In haar gedachten heeft Jezus niets in de gaten en trekt Hij Zich van haar niets aan. Wat een harde gedachten over haar Heere! Als Martha’s het terecht moeilijk had, dan had Jezus het al lang in de gaten gehad. Bij Hem is het niet zo dat Hij aan de één (hier: Maria) denkt en de ander (hier: Martha) vergeet. O nee, ‘Hij ziet in gunst op die Hem vrezen’. Als één van de Zijnen in nood is, dan bekommert Hij Zich daarover. Maar o, hoe vaak zien wij een nood die er ten diepste niet is en zien wij niet een God Die er wel is, zoals de discipelen op zee: ‘Meester, bekommert het U niet…?’ (Markus 4:38).

Martha verwijt Jezus dat Hij te weinig ziet en dat Hij te weinig doet. Zij had verwacht, dat Hij Maria wel zou vermanen om ook te helpen, maar dat heeft Hij niet gedaan. Jezus doet het verkeerd! Hoe vaak doet God het in onze ogen verkeerd? Wij menen wel te weten hoe Hij had moeten werken, spreken, helpen. Het liefst zouden we Hem alsnog aan het werk zetten. Maar wij zijn niet degenen die bevelen uitdelen! Gelukkig niet. Want als het er op aan komt, weten wij helemaal niet wat goed is. Hij vergist Zich niet. Als dat wel zo lijkt, dan is het geen tijd voor verwijten maar voor geduld. Voor geloof. Dat wil zeggen: een blik op Zijn hart, waardoor we zien dat er in Hem geen liefdeloosheid is. Het is nodig dat wij tot diep in ons hart leren wat het betekent om Hem ‘Meester’ te noemen: Hij regeert en bestuurt, en wij buigen voor Hem.

M. van Reenen V.D.m.

“Doch Martha was bezig met veel dienens”
(Lukas 10:4)

‘Hoe gaat het?’ ‘Ja, goed hoor, maar wel druk!’ Wie herkent het niet? Druk voor school, druk met werk, druk met vrienden. Dan eindelijk vakantie, tot rust komen… Maar voordat je tot rust bent gekomen, is de vakantie al bijna voorbij. En trouwens, in de vakantie moet je ook nog veel. Een eind weg, een vol programma. En in de weken thuis moet vader nog klussen, kinderen hebben een vakantiebaantje, moeder heeft nog achterstallig werk te doen.

‘Lezen? Daar komt ik tegenwoordig niet zo veel meer aan toe. Die eenzame opzoeken? Ja, dat moet ik nódig eens doen, maar ik zou niet weten wanneer. Zomaar even een wandeling maken? Dat klinkt als een sprookje.’ Natuurlijk is het niet altijd zo, maar bijna iedereen herkent er wel wat van. We hebben steeds meer apparaten die ons zouden moeten helpen, maar steeds minder tijd…

Maar dan troosten we ons met de gedachte, dat we toch in elk geval met nuttige dingen bezig zijn. Al is het natuurlijk de vraag, of het net zo nuttig is als bij Martha. Haar werk leverde haar immers geen geld op maar kostte haar geld; zij werkte niet voor zomaar iemand maar voor Jezus Zelf. Er was ineens zo veel te doen! Jezus was gekomen met Zijn hele groep discipelen. Dan was er nogal wat nodig. De voeten moesten gewassen worden, het eten klaargemaakt, de opperzaal op orde gebracht voor overnachting, noem maar op. Mooi toch, dat Martha zich daar zo voor in wilde zetten? Geen wonder toch, dat ze nu geen tijd had om te rusten. Nu moest er gewerkt worden, rusten kon straks nog wel!

En toch… Onze tekst begint met ‘doch’. Hoe Martha zich gedraagt staat in tegenstelling tot wat Maria doet. Voor Martha trouwens komt Maria er ongunstig vanaf, want zij doet niets. Maar Lukas laat ons horen dat zij zich vergist. ‘Doch Martha…’ Dat wil zeggen: Martha vergeet iets belangrijks.

Dat zit trouwens ook in het woordje ‘was zeer bezig’. In de grondtaal zit daar ook iets in van ‘alles om zich heen vergeten’. Ze werkte zó, dat ze alleen dat werk nog maar zag. Alles moest wijken voor dat ene: ik moet dienen, veel dienen. ‘Ja maar ik dien Jezus!’ Ja, dat lijkt zo, maar het is een vergissing. Want zelfs het ene vergeet Martha: luisteren naar Jezus. Eerst luisteren. Aan Zijn voeten zitten, belangstellen.

Maar het werk moet toch gebeuren? Het zou toch ongastvrij zijn, als Martha niet alles uit de kast zou halen voor Jezus en Zijn volgelingen? Dat is gedacht vanuit Martha. Wat zij zelf vindt, of wat zij denkt dat de mensen vinden. Het gaat er echter om wat Jezus vindt. Buren zouden misschien goedkeurend knikken: ‘Die Martha weet van wanten!’ Maar knikt Jezus ook goedkeurend?

Daar heeft Martha geen idee van. Ze is er te druk voor om zich af te vragen wat Jezus vindt. Als ze nu eens bij de deur direct die vraag gesteld zou hebben? ‘Meester, wat ben ik blij dat U er bent! Kan ik U ergens mee helpen?’ En dan niet zich omkeren en gelijk aan het werk, maar eerst wachten op Zijn antwoord. Dan zou ze vast iets anders gehoord hebben dan ze nu doet. Dan zou ze niet gestrest zijn gaan heen en weer rennen, dan zou ze zich niet geërgerd hebben aan haar zus, dan zou ze niet na een paar uur hard werken gezucht hebben: ‘Hè hè, eindelijk even rust, ik ben wel toe aan een bekkien.’

‘Zeer bezig’ – herkenbaar? Nuttige dingen, nodige dingen, waardeloze dingen ook… Hebben al die dingen Gods goedkeuring? Als we te weinig tijd hebben om te doen wat we willen doen, dan willen we te veel. De Heere immers geeft ons altijd genoeg tijd. Wat niet kan, dat leggen wij onszelf op, of dat legt de wereld of zelfs de duivel ons op. God is geen slavendrijver. Jawel, Hij vraagt wel ijver! Maar Hij geeft eerst rust. Vandaar dat de week begint met de rustdag. Daarom moeten we iedere dag beginnen met stille tijd. Dat is niet ‘gauw een stukje lezen’, maar tot stilstand komen en luisteren naar Zijn stem.

Daar gaat het allereerst om het leven van genade, het rusten in Zijn werk: ‘Komt herwaarts tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven.’ Vanuit onze tekst gaat het nu vooral hier om: ‘Heere, wat wilt Gij dat ik doen zal?’ Onlangs hoorde ik van een predikant, die iedere dag vroeg: ‘Heere, leert u mij wat ik vandaag moet doen?’ Als hij dan aan het eind bepaalde dingen niet had kunnen doen, dan kon hij het loslaten: ‘Dat vond de Heere blijkbaar voor vandaag niet nodig.’

Dat geeft ontspanning, maar ook ontmaskering. Dan komen we er achter dat veel van onze drukte voortkomt uit een wereldsgezind hart. De verlangens die we hebben, de keuzes die we maken – ze maken ons druk. Ze zorgen er voor, dat we aan echt wezenlijke dingen niet toekomen. Ze zetten onszelf in het middelpunt. Zelfs een vakantie kan onze rust in de weg staan… Begin daarom zoals Maria: zittend aan Zijn voeten.

M. van Reenen V.D.m.

“… Maria, welke ook zittende aan de voeten van Jezus Zijn Woord hoorde.”
(Luk. 10:39)

De Heere Jezus is weer met Zijn discipelen bij Jeruzalem aangekomen, om daar één van de godsdienstige feesten te vieren. Dat is geen bezoek voor één dag, dus hebben ze een verblijfplaats nodig. In Jeruzalem is het tjokvol, dus daar valt het niet mee om met zo’n groot gezelschap ergens te verblijven. Maar door de voor­zienige hand van Zijn Vader is er een groot huis op Zijn pad gekomen: Simon ‘de melaatse’ en zijn vrouw Martha stelden hun huis voor Hem open, en altijd als Hij in de buurt van Jeruzalem is, is Hij daar welkom.

Gastvrij heet Martha het grote gezelschap welkom, natuurlijk kunnen ze hier verblijven, en Martha zal gelijk voor een goede maaltijd gaan zorgen! Wat bijzonder is dat; de schrijver, Lukas, zal nu wel eerst onze aandacht vragen voor de grote liefde van Martha, die bereid is om alles voor de Heere Jezus te doen?!

Nee, toch niet. Martha verdwijnt naar de achtergrond, en Lukas schijnt met zijn zaklamp op een ander daar in huis. Iemand die bijna altijd op de achtergrond staat. Zij stond niet bij de deur om Jezus te verwelkomen, haar lukt het niet om een grote maaltijd te organiseren. Maar dat is niet waar Lukas onze aandacht voor vraagt. Niet wat ze níét kan maar wat ze wél kan staat voorop.

Maar… ze doet toch niets…? Kijk haar daar eens zitten. Terwijl Martha het vuur uit de sloffen loopt, zit Maria maar stil. Ze doet niets, ze zegt niets – je zou bijna zeggen: ze is niets.

Dat is alleen niet waar. Ze is niets in zichzelf, dát is waar. In haar leven wordt zichtbaar wat Paulus later schrijft: ‘Ik leef niet meer, maar Christus leeft in mij’. Want kijk waar zij zit: aan de voeten van Jezus. Dat is een plaats vol betekenis!

Immers, om aan de voeten van de Heere Jezus te komen moet je (slechts) zakken. Daar kwamen hulp­behoevenden terecht. Aan Zijn voeten legden de mensen ‘kreupelen, blinden, stommen, lammen en vele anderen’ (Matth. 15:30). Deze mensen voelden dat zij zichzelf en elkaar niet konden helpen; Jezus alleen kon het. Aan de voeten van Christus leer je hoe onmachtig en afhankelijk je bent.

Aan de voeten van Jezus klaagden mensen hun nood. Zo kwam Jaïrus Hem smeken of Hij zijn dochtertje zou kunnen genezen (Luk. 8:41). Hier stortte hij zijn hart uit, waarbij hij alleen nog maar hopen kon op Goddelijke ontferming. ‘Zo slaan wij ’t oog op onze Heer’, tot Hij ook ons genadig zij.’

Aan de voeten van Jezus is de plaats om je dank te brengen. Zo zat daar de man die bezeten was geweest door een legioen van duivelen (Luk. 8:35). Hier zat deze man om te belijden dat hij zijn verlossing volledig aan de Heere te danken had, en dat hij nu voor altijd Hem wilde toebehoren.

Aan de voeten van Jezus is de plaats van aanbidding. Zo kwamen daar de vrouwen na de opstanding (Matth. 28:9). Zij waren zo verwonderd dat Hij was opgestaan, zij wilden zo graag laten zien hoeveel Hij hen waard was.

Aan de voeten van Jezus is ook de plaats van onderwijs; dat zet Lukas het meest op de voorgrond: ‘Zijn Woord horende’. Zoals Paulus later van zichzelf vertelt dat hij ‘aan de voeten van Gamaliël [is] onderwezen’ (Hand. 22:3).

Dit is voor de volgende keer. Nu gaat het om die plaats zelf. Wie daar zit spreekt een belijdenis uit: ‘Ik niets, U alles’. Ik heb niets, ik kan niets, ik verdien niets, ik ben niets. En daar tegenover: ‘U kunt alle dingen, U geeft alle genade, U bent al mijn liefde waard, U bent de Allerhoogste’.

Dat is iets dat we een keer moeten leren. We vragen ons wel eens af waaraan je nu echte bekering herkent. Dat is niet aan de manier waarop het gegaan is maar aan de plaats waar je gekomen bent:  is Christus alles voor u geworden? De volkomen, onmisbare Zaligmaker?

Deze les moeten we ook telkens weer leren. Kijk maar naar dit gezin. Martha heeft ook Jezus lief gekregen, maar zij draaft aan die plaats voorbij. Maria zit er, en Martha moet het opnieuw leren. Herkent u dat? Je bent weer druk met duizend dingen zodat je aan Jezus’ voeten voorbij loopt. Of je bent wat geworden met je geestelijke ervaringen, zodat Jezus’ voeten je te laag zijn. Of het geestelijk leven staat gewoon op een laag pitje, zodat je de waarde van die plaats amper meer kent.

Maar wat is het een goede plaats! ‘Zalig, zalig niets te wezen in het eigen oog voor God’. Hier hoef je niets meer te hebben, maar mag je Hem alles laten doen. Leven uit genade, leven uit Zijn kracht, leven in verwachting van wat Hij nog doen zal. ‘Opdat gij moogt weten, […] welke de uitnemende grootheid Zijner kracht zij aan ons, die geloven (Ef. 1:18-19).

M. van Reenen V.D.m.

“Een iegelijk die leeft en in Mij gelooft zal niet sterven in der eeuwigheid.” (Johannes 11:26)

Nog een keer een uitstapje in het leven van het gezin in Bethanië, in verband met Pasen.

Na de kruisdood van de Heere Jezus zaten de discipelen met groot verdriet bij elkaar. Hun Meester was gestorven, nu was alles voorbij. Hun vreugde op aarde, hun verwachting voor eeuwig. De dood had immers gewonnen, en wie kan het dan nog van de dood winnen?

Maar wisten zij dan niet meer, dat de Heere Jezus gezegd had dat Hij zou opstaan? Wisten zij dan niet, dat Hij de dood in gegaan was juist om hen van de dood te verlossen? Blijkbaar niet. En vindt u dat vreemd? Gelooft u ieder woord van de Heere? Gelooft u werkelijk alles van Hem wat dwars tegen uw gevoel en verstand in gaat?

In het leven van Martha en Maria lag ook alles overhoop. Hun broer Lazarus was gestorven en de Heere Jezus was niet gekomen. Hij had vroeger wél Zijn grote macht en liefde laten merken; immers, Simon was van zijn melaatsheid genezen. Maar nu was dat niet gebeurd. De dood was gekomen en nu was alles voorbij.

O ja, nog steeds hadden ze wel vertrouwen in de Heere Jezus: ‘Heere, waart Gij hier geweest, zo ware mijn broeder niet gestorven’ (vers 21, 32). Ze schreven Hem niet af maar kunnen toch ook niet overzien welke hoop er nu nog is.

Jawel, Martha zag nog wel een kleine opening: ‘Maar ook nu weet ik, dat alles wat Gij van God begeren zult, God U het geven zal.’ Maar geloven dat Lazarus weer opstaan zal? Als Jezus wil dat het graf geopend wordt, dan is zij degene die bezwaar maakt (vers 39). Dat Lazarus weer opstaan zal, dat leek haar onmogelijk.

Vindt u dat vreemd? Nee toch? Wie wel eens bij een sterfbed gestaan heeft, weet hoe onherroepelijk de dood is. De dood sluipt naderbij, het lichaam verandert, ademhaling wordt zwakker, dan stopt het hart – en de geliefde is er niet meer. Het leven is er uit en komt er nooit meer in. O, kon het maar anders! Nog één keer een gesprek met je man, nog één keer laten zien aan je moeder hoe het nu met je kinderen gaat, nog één keer vertellen dat het je spijt van toen…

Maar het kan niet meer, en eenmaal zal dat ook voor ons gelden: ‘Wie leeft er die de slaap des doods niet eens zal slapen?’

Maar dan is daar dat woord van de Heere Jezus tegen Martha: ‘Een iegelijk die leeft en in Mij gelooft zal niet sterven in der eeuwigheid.’ Gelooft u dat? Gelooft u echt, dat de dood het nooit zal winnen bij ieder die gelooft in Christus?

Natuurlijk geloven we dat, want dat hebben we van jongs af aan geleerd en dat horen we iedere zondagmiddag: ‘Ik geloof de wederopstanding des vleses en een eeuwig leven’. Maar is dit nu een vaste zekerheid in ons hart? Dan kunnen we dat zien in ons leven. Dan bereiden we ons daarop voor. Dan hoeven we ons niet al te druk te maken over wat dit leven biedt. Dan stellen we niet ons vertrouwen op geld of gezondheid. Dan zijn we voortdurend onderweg, reizend als vreemdeling, uitziende naar dat eeuwige leven in de nabijheid van de levende God.

Maar nu leven zo velen – ook oprechte christenen – alsof toch dit leven alles is en met de dood alles voorbij. Of in elk geval: dat we van dit leven zeker zijn, en wat er komt nog maar moeten afwachten. ‘Je weet wat je hebt maar je weet niet wat je krijgt’…

Hoor dan het woord van de Heere: ‘Wie in Mij gelooft, zal niet sterven’! Ja maar… ook gelovigen moeten toch sterven, daar ontkomt toch niemand aan? Toch zegt de Heere dit: als je sterft, sterf je niet. Tenminste, als je in Hem gelooft.

Zó sterven is geen echt sterven, maar ‘een doorgang naar het eeuwige leven’. ‘Niets zal mij kunnen scheiden van de liefde van God in Christus Jezus’, zelfs de dood niet (Rom. 8). Dat is onmogelijk voor het natuurlijke oog. Het is toch niet vreemd, dat de wereld zegt ‘dood is dood’? En wij zijn daar ook mee behept: alleen geloven wat je zien en bewijzen kunt.

Daarom is de opwekking van Lazarus zo’n wonder. Nadat de Heere Jezus dit gesprek met Martha gehad heeft, gaat Hij naar het graf. Dat moet worden geopend; daarna roept Hij Lazarus naar buiten. En hoewel zijn lichaam al begon te ontbinden, staat hij toch op. Jezus’ stem is ster­ker dan de banden van de dood (Joh. 5:29).

Diezelfde kracht van Jezus is het, waardoor Hij aan het kruis de dood overwint en waardoor Hij de dood in Zijn eigen graf achterlaat. ‘Ik ben de Opstanding en het Leven!’ De opstanding van Lazarus is het eerste bewijs, Zijn eigen opstanding is het volle bewijs: de dood is overwonnen.

En daar ligt de zekerheid voor als je in Hem gelooft. Alleen dan. Buiten Jezus zal de dood het van je winnen. Dan wacht de eeuwige dood… Maar als u zich aan Hem toevertrouwt zult u leven, eeuwig.

M. van Reenen V.D.m.