Deel 1 (268 pag.)

Jong, over het paard getild door je vader, niet geliefd door je broers. Zo begint de geschiedenis van Jozef. Tegelijkertijd is hij een jongeman die de Heere liefheeft. Dr. R. van Kooten behandelt in korte hoofdstukken stapje voor stapje het leven van Jozef.

In dit eerste deel zien we hoe Jozef door en met zijn dromen in de put komt, eerst bij Dothan en dan in Egypte. De dromen dragen als beloften van God Jozef door de crisis heen.

Het boek is te bestellen via https://www.hhgmoria.nl/product/gods-magistrale-plan-deel-1/

Deel 2 (428 pag.)

Na een verrassende wending komt Jozef op de troon van Egypte. Hij maakt eerst de vette jaren mee, trouwt en wordt tweemaal vader. Dan komen de magere jaren. De broers worden naar Egypte gestuurd. En dan gaat het beginnen. Speelt Jozef niet met zijn broers als een kat met een zielige muis? Neemt hij niet sadistisch wraak?

Dr. R. van Kooten laat in dit tweede deel over Jozef verrassend zien dat Jozef héél knap de omstandigheden van tweeëntwintig jaren geleden herschept om zijn broers te testen. De broers doorstaan de eindtest en er volgt een rijke ontknoping.

Het boek is te bestellen via https://www.hhgmoria.nl/product/gods-magistrale-plan-deel-2/

De opbrengst van deze boeken is bestemd voor Stichting Evangelisatie Drenthe

____________________________________

Zaterdag 16 augustus (slot)

Lezen: Openbaring 15:1-8
Tekst: Openbaring 15:3

En zij zongen het gezang van Mozes, den dienstknecht Gods, en het gezang des Lams, zeggende: Groot en wonderlijk zijn Uw werken, Heere, Gij almachtige God, rechtvaardig en waarachtig zijn Uw wegen, Gij Koning der heiligen!

Hoort u het ook? U weet wel, die twee stemmen in je hoofd. Die ene zegt: Ho… relax, doe geen moeite, doe lekker ondeugend en leef je leven. Terwijl die andere stem in je diepste zegt: Nee… doe het niet! Zoek toch de waarheid! Pak die Bijbel! Neem je tijd en zie alle wonderen en weldaden Gods. U weet het zelf ook: kruisend gaan we onze weg door dit leven, en elke dag hebben we de verleidingen en beproevingen van de eigen ik, de wereld en het beest tegen ons. Laat u zich niet verleiden! Blijf standvastig, bid, lees en zing de lof des Heeren. Niemand zegt dat het makkelijk is, maar toch lezen we in dit vers dat de standvastigen zingen (en als je zingt, doe je dat met vreugde) het lied van Mozes. En uit eigen kracht is het onmogelijk, maar bij God is alles mogelijk. Groot en wonderlijk zijn Uw werken, Heere.

Ga dan toch uw levensweg samen met die almachtige God!

Door ouderling Hendrik Kroon
____________________________________

Vrijdag 15 augustus

Lezen: Hebreeën 10:19-39
Tekst: Hebreeën 10:19-20

Dewijl wij dan, broeders, vrijmoedigheid hebben, om in te gaan in het heiligdom door het bloed van Jezus, Op een versen en levenden weg, welken Hij ons ingewijd heeft door het voorhangsel, dat is, door Zijn vlees;

Dit gedeelte spreekt over de verwantschap, de verbondenheid in Christus die er is en gevoeld mag worden als broeders, maar ook als gemeente.
Deze tekst nodigt uit om stil te staan bij de vrijmoedigheid die er is om God te naderen, dankzij het offer van Jezus Christus. Het is een uitnodiging om te reflecteren op de weg die Jezus heeft geopend naar het heilige der heiligen en de betekenis van Zijn bloed en vlees daarin.
Jezus heeft een nieuw, levend pad geopend naar God, een pad dat voorheen gesloten was door het voorhangsel in de tempel. Dit voorhangsel, dat de heilige plaats afsloot, wordt hier gelijkgesteld aan het lichaam (vlees) van Jezus, dat gebroken is voor ons. De dood van Jezus heeft het voorhangsel verscheurd, waardoor er een directe toegang tot God mogelijk is geworden.
Kom dan vrijmoedig en zonder veroordeling, omdat God ons heeft uitgenodigd. Kom vrijmoedig tot Gods genadetroon, niet op basis van onze verdiensten, maar in de naam van Jezus. Want Hij, het vleesgeworden Woord, is ook de weg tot de Vader.
Wij kunnen niet tot God komen dan door vertegenwoordiging. Jezus vertegenwoordigt ons voor God, en wij komen tot God door Hem, die ons Verbondshoofd is, onze Vertegenwoordiger en Voorbidder voor de troon van de Allerhoogste.
Bid, spreek en zing met Christus in Zijn naam.
De enige manier om gemeenschap te hebben met God is door de scheur die Hij door Zijn vlees in het voorhangsel heeft gemaakt, toen Hij voor ons werd geheiligd en geofferd aan het kruis, ter wille van ons.

Door ouderling Wouter de Vries
____________________________________

Donderdag 14 augustus

Lezen: Johannes 14:1-14
Tekst: Johannes 14:6

Jezus zeide tot hem: Ik ben de Weg, en de Waarheid, en het Leven. Niemand komt tot den Vader, dan door Mij.

Tot wie zullen wij dan anders opzien dan tot Jezus? De wereld verliest haar waarde, slechts één Voorwerp blijft over en houdt het oog van de gelovige op Zich gericht. Het is Jezus, de Zaligmaker; het is Immanuel, God verschenen in het vlees.
Het is de overste Leidsman van onze zaligheid, de Overwinnaar van de dood, de Berover van het graf. Hij is onze Vriend, onze Broeder, Die liefdevol en trouw bij u blijft tot op het laatste ogenblik. Jezus is daar om opnieuw de dood tegemoet te gaan en hem met Zijn eigen wapens te verslaan. Jezus is daar om Zijn verlosten die van de aarde afscheid nemen, te doen gedenken dat het graf niet duister kan zijn en niet kan overwinnen, omdat Hij er Zelf doorheen gegaan is, eruit is opgestaan en nu voor eeuwig leeft.
Zie op Jezus! Bent u schuldig? Jezus is rechtvaardig. Bent u zondaar? Jezus is de Zaligmaker. Bent u sidderend en bang? De Herder van de kudde is met u, en niemand zal Zijn schapen uit Zijn hand rukken.
Volkomen en gepast beantwoordt het Evangelie nu aan uw toestand! In uw lichamelijke zwakheid, in uw dufheid van geest, zijn er wellicht slechts twee waarheden waaraan u nu moet denken: uw zondigheid en Christus’ verlossing, uw leegheid en Christus’ algenoegzaamheid.
Dit is genoeg! Meer hebt u niet nodig, meer eist God niet van u. Hef uw ogen op, terwijl u uw zwakheid voelt, terwijl u zich bewust bent van uw onwaardigheid. Richt ze op Jezus; dan zal alles wel zijn.
Hoort u de woorden niet van uw Zaligmaker? Hij roept u vanuit de wereld der heerlijkheid, waar Hij u nodigt te komen: ‘Sta op, Mijn vriendin, Mijn schone, en kom!’
Gelovige, zie op Hem, steun op Hem, klem u aan Hem vast, arbeid voor Hem, lijd voor Hem. En als het nodig is, sterf voor Hem. Zo zult u Hem liefhebben en op Hem vertrouwen, leven en sterven in Jezus alleen, want Hij is de Weg, de Waarheid en het Leven.

Door ouderling Meindert de Boer
____________________________________

Woensdag 13 augustus

Lezen: Mattheüs 7:13-23
Tekst: Mattheüs 7:13

Gaat in door de enge poort; want wijd is de poort, en breed is de weg, die tot het verderf leidt, en velen zijn er, die door dezelve ingaan;

Geloofsgehoorzaamheid.
Er is een geopende poort en een begaanbare weg naar de hemel. De Heere Jezus spoort ons allen aan door die poort naar binnen te gaan en de weg des levens te bewandelen. Die poort en die weg verbeelden het geloof in de navolging van de Heere Jezus. Het eeuwige leven begint met het geloof in de Heere Jezus en dit geloof uit zich in het leven naar Zijn geboden. De poort is eng, de weg is nauw. Er zullen er komen die meenden binnen te kunnen gaan, maar die de poort gesloten vinden omdat de Heere hen nooit gekend heeft. Ze worden de werkers der ongerechtigheid genoemd. De weg wordt nauw en de poort eng genoemd, omdat we onszelf moeten verloochenen: Zo iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelf en neme zijn kruis op en volge Mij. Gods volk neemt Gods gebod nauw. Ze zoeken die weg van Gods gebod, Gods gerechtigheid, die tot het leven leidt. Want zo wie zijn leven zal willen behouden, die zal hetzelve verliezen; maar zo wie zijn leven verliezen zal om Mijnentwil, die zal hetzelve vinden. Het zijn weinigen die deze vinden. Ze hebben ernaar gezocht, omdat ze deze weg misten. Dit onderscheidt hen van zovelen die op de brede weg wandelen. Die zeggen tegen elkaar: Ze doen het toch allemaal zo, en zouden wij het nu bij het verkeerde eind hebben? Gods volk is zo arm en bedroefd. Hoe komen ze toch ooit op die weg? Maar dan het einde van die weg: die Godsontmoeting! Hoor toch het onderwijs van Christus. Hij spreekt: Gaat in! Hij mag en kan dat zeggen, omdat Hij die gerechtigheid volkomen heeft vervuld en toepast. Dan kunt u ingaan met die gerechtigheid van Christus door die enge poort. Het komt aan op geloofsgehoorzaamheid. Het gaat om de vruchten van geloof en bekering: het doen van de wil van de Vader in de hemel. Niet alleen het horen, niet alleen het geloof, maar het horen én doen. Het ware geloof dat door de liefde werkt maakt zalig. Zijt daders van het Woord en niet alleen hoorders, uzelf met valse overleggingen bedriegende. (Jakobus 1:22)

Door ouderling Hessel van Urk
____________________________________

Dinsdag 12 augustus

Lezen: Psalm 25:1-22
Tekst: Psalm 25:4

Daleth. HEERE! maak mij Uw wegen bekend, leer mij Uw paden

Kan de HEERE ook met ons mee op vakantie? Het is wel een beetje een rare vraag, toch? Of niet? (Ik hoop het.)
Want eigenlijk kán het geen rare vraag zijn. Als wij in Hem zijn, door Zijn geschonken geloof dus niet uit ons, dat op Zijn genade en verlossing laat zien. Dat ons over het leven heen laat kijken, op Zijn tijd.
Hoe anders zouden wij het kunnen volhouden, in het leven, op onze weg en paden in dit bestaan? Op deze wereld, waar we op weg en reis zijn,op ons levenspad. Maak mij Uw wegen bekend. Waartoe dan, HEERE?
Hij is de Rotssteen, Wiens werk volkomen is (Deut. 32:4). Dat is waar wij op kunnen rusten: de Rotssteen. Die weg wil Hij ons bekendmaken,die paden wil Hij ons leren. Waartoe? Om staande te blijven,en te rusten in Hem. En de verleidingen te weerstaan. Dichtbij of ver weg ook daar is God, die alles ziet op onze paden. Laat de rust ons verkwikken op vakantie, maar Hem ten goede zijn. Ja,door Hem geleerd,op Zijn paden en Woord, een geborgen zondaar te zijn. Ja, Zijn Woord, dat eeuwig leven maakt.

Door ouderling Piet Post
____________________________________

Maandag 11 augustus

Lezen: Jozua 22:1-6
Tekst: Jozua 22:5

Alleenlijk neemt naarstiglijk waar te doen het gebod en de wet, die u Mozes, de knecht des HEEREN, geboden heeft, dat gij den HEERE, uw God, liefhebt, en dat gij wandelt in al Zijn wegen, en Zijn geboden houdt, en Hem aanhangt, en dat gij Hem dient met uw ganse hart en met uw ganse ziel.

De Geest leidt op de weg des vredes. Een christen heeft het steeds weer nodig om door Christus geleid te worden, om in Hem te wandelen en op Hem alleen tot gerechtigheid te vertrouwen. Hijzelf is de weg! Zijn woord, de staf waarop wij leunen; Zijn Geest, het licht dat vriendelijk gloort, door nacht en nevel heen. U, jij die dit leest, hebt het bord vaak gezien: doodlopende weg. Dat zijn alle wegen die wij zelf kiezen, behalve de weg achter de Heere Jezus aan. Hij is de weg, de waarheid en het leven. Niemand komt tot de Vader dan door Hem. God de Vader, God de Zoon, God de Heilige Geest is het doel. Christus is als Hogepriester de weg. Hij neemt alles weg wat tussen God en u instaat. Hebt u ooit echt en werkelijk contact met God gehad? Dat kan alleen door deze biddende Hogepriester. Hijzelf heeft Zijn Geest in uw hart uitgestort, de Geest der genade en der gebeden. Als u door Christus tot God gaat, gaat Gods Vaderhart voor u open. De Vader Zelf heeft u lief. U ziet en voelt dat Hij u in Christus liefheeft met een eeuwige en onveranderlijke liefde. Dient dan Hem met uw ganse hart en met uw ganse ziel. Dan weet u dat niets en niemand u kan scheiden van die liefde, dan jubelt het in uw ziel: Door U alleen, om ’t eeuwig welbehagen. Door te wandelen in Zijn wegen, krijgt u toegang tot al de eigenschappen van de Vader. Zijn wijsheid verlicht u, Zijn kracht ondersteunt u, Zijn liefde draagt u. Dan zingt uw ziel: Gelijk een vader zich ontfermt over de kinderen, ontfermt Zich de Heere over degenen die Hem vrezen. Dan juicht het van binnen: Ook over mij ontfermt Hij Zich, alleen om Christus’ wil. En daarom wandel deze dag en al de dagen van uw leven in al Zijn wegen!

Door ouderling Klaas van der Meer
____________________________________

Zondag 10 augustus 2025

Lezen: Exodus 33:1-23
Tekst: Exodus 33:13
Nu dan, ik bidde, indien ik genade gevonden heb in Uw ogen, zo laat mij nu Uw weg weten, en ik zal U kennen, opdat ik genade vinde in Uw ogen; en zie aan, dat deze natie Uw volk is!

Mozes kreeg van God de opdracht om het volk Israël naar het Beloofde Land te leiden, maar hij wist dat hij dat niet in eigen kracht kon, omdat dit volk een hardnekkig volk was. Dat had de Heere hem gezegd, en de Heere wilde niet meer in het midden van hen optrekken, opdat zij niet zouden worden verteerd. Het volk had zich geheel verzondigd en had zich de toorn van God waardig gemaakt. Daarom bad Mozes voor het volk om genade en zeide tot de Heere: “Als Gij hun zonden niet vergeeft, delg mij dan maar uit Uw boek, hetwelk Gij geschreven hebt.” Mozes had zichzelf voor het volk overgegeven, opdat het volk genade in de ogen des Heeren mocht verkrijgen. Hij was een afspiegeling van wat de Heere Jezus Christus eenmaal zou doen voor Zijn kerk. Daarom bad Mozes tot de Heere: “Indien ik genade gevonden heb in Uw ogen, zo laat mij nu Uw weg weten, en ik zal U kennen, opdat ik genade vinde in Uw ogen; en zie aan dat deze natie Uw volk is!” Mozes was alleen gerustgesteld als de Heere met hem en het volk zou meegaan. En de Heere zeide tot Mozes: “Ook deze zelfde zaak, die gij gesproken hebt, zal Ik doen, dewijl gij genade gevonden hebt in Mijn ogen en Ik u bij name ken.” Dit is wat wij ook nodig hebben: dat de Heere ons bij name kent en dat wij genade in Zijn ogen hebben gevonden, door het dierbaar bloed van de Heere Jezus Christus, dat reinigt van alle zonden. En Hij zal ons voorgaan met Zijn heillicht.

Door ouderling Jan Pruiksma

Maar ook nu weet ik, dat alles wat Gij van God begeren zult, God U het geven zal.
(Johannes 11:22)

Ondanks de radeloosheid en raadsels in het hart van Martha blijft het geloof levend. Wat zij hier uitspreekt is immers een belijdenis vol geloof. Ze weet Wie Jezus is, ze weet hoe God is. Daarom mag ze geloven dat God Hem altijd hoort, en dat er uitkomsten zijn, ook nu. Nee, hoe die uitkomsten zullen zijn, daar heeft ze geen idee van. Eigenlijk ziet ze het totaal niet. De toekomst is donker; maar toch ziet ze, als door een kier, licht. Ook nu zal God luisteren naar Jezus. Maar… zou Jezus nog wel echt willen helpen, als Hij zo lang weggebleven is? De Vader zal wel naar Zijn Zoon luisteren, maar zal de Zoon nog wel naar haar willen luisteren…?

Dus Martha heeft hier wel zekerheid over God, maar geen zekerheid voor haarzelf. Zo is het vaker bij Gods kinderen: ze durven het voor zichzelf nauwelijks te denken, maar kunnen toch van de Heere geen kwaad horen. Ze kunnen haast niet geloven dat hún zonden vergeven zijn, maar hebben zulke grote gedachten van de gewilligheid van Christus om te vergeven! En dat laatste is toch doorslaggevend: ‘Wat dunkt u van de Christus?’

Maar we laten nu Martha even voor wie zij is. We richten ons op haar woorden, die waar zijn. De Heere Jezus bevestigt dat immers even later: ‘Doch Ik wist, dat Gij Mij altijd hoort’ (vers 42). Daar zegt Christus dus, dat de Vader Zijn gebeden altijd verhoort. Dat kan ook niet anders, want de Vader en de Zoon zijn één. Christus zal nooit iets bidden tegen de wil van de Vader in; de Vader zal nooit een begeerte van de Zoon afkeuren. Zij zijn ten volle ‘één van hart en één van zin’.

De Heere Jezus wist dat Zijn Vader altijd naar Zijn gebeden luistert. Dan mogen wij dat ook weten! Dat geeft ons grote vrijmoedigheid en verwachting. De verhoring van onze gebeden ligt vast in de gebeden van Christus. Zoals later de apostel schrijft: ‘Dewijl wij dan een grote Hogepriester hebben, Die door de hemelen is doorgegaan, laat ons met vrijmoedigheid toegaan tot de troon der genade!’ Naderen tot de troon van de Vader, met het oog op de Zoon.

Daartoe wekt de Heere Jezus ons ook op: ‘Al wat gij de Vader bidden zult in Mijn Naam, dat zal Hij u geven’ (Joh. 16:23).

Dus de verhoring van die gebeden ligt even vast als de verhoring van Zijn gebed! Waarom is dat? Let op die woorden ‘in Mijn Naam’. Oftewel: ‘namens Mij’. Dus je legt je gebeden neer voor Gods genade­troon met als het ware daarbij gezegd: ‘Dit bid ik U namens Uw Zoon; dit vraag ik van U omdat het in Zijn belang is.’ En dan mag je zéker weten dat je gebed verhoord wordt – omdat de Vader de wens van Zijn Zoon altijd aanvaardt!

Dat betekent niet dat je bij alles wat je bidt er op mag rekenen dat het verhoord wordt. Het is belangrijk om het verschil te zien tussen het bidden ‘in Jezus’ Naam’ en ‘om Jezus’ wil’.

Wat betekent ‘om Jezus’ wil’? Het betekent niet: ‘omdat Jezus het wil’, maar het betekent: omwille van Jezus’. Je belijdt daarmee dat je het zelf niet verdiend hebt. Als je gebed verhoord wordt, dan kan dat alleen maar omdat Jezus het verdiend heeft. De verdienste van Christus geeft ons vrijmoedigheid om álle begeerten aan God voor te leggen. En andersom: als Christus niet voor de zonde gestorven was, dan konden we niets aan God voorleggen, dan moest Hij ons geheel afwijzen…!

We mogen met het oog op de verdienste van Christus alles aan God vragen, maar niet alles zal Hij geven: ‘Niet mijn wil maar Uw wil geschiede’. Zo heeft Paulus het ook gemerkt. Hij heeft gebeden of God de doorn uit zijn vlees wilde weghalen, maar dat heeft God niet willen doen. Anderen hebben gebeden om genezing, om een huwelijk, om bescherming in oorlogstijd – maar dat hebben ze niet ontvangen. God zou het (om Christus’ wil) wel hebben kunnen geven, maar Hij had redenen om het niet te doen.

Zo is het echter niet als wij bidden ‘in Jezus’ Naam’. Als er iets is waarvan je zo heel zeker weet dat het Zijn zaak is, dan mag je daar met volle verzekering om bidden. Zo schrijft Johannes het later ook: ‘dat, zo wij iets bidden naar Zijn wil, Hij ons verhoort’.

Hoe kun je dat nu ooit weten? Dat vraagt om een biddend, om een nabij leven. Een leven dicht bij de Heere Jezus, een leven dicht bij het Woord. Dan mag je ontdekken welke beloften van God vast en zeker gelden. Wat blijkt er dan veel te zijn wat God met absolute zekerheid belooft aan ieder die in Christus tot Hem komt! Dan mag je soms ook in een bepaalde zaak zekerheid ontvangen, omdat je weet dat de Heere daarin geroepen heeft en je oprecht mag zeggen dat het om Hem gaat.

Wat een vrijmoedigheid geeft dit in het bidden: ‘Vader, dit is wat Uw Zoon wil, en ik weet dat U Hem altijd hoort. Hoor zo ook mij, al ben ik slechts een arme zondaar.’

M. van Reenen V.d.m.

Heere, waart Gij hier geweest, zo ware mijn broeder niet gestorven.
(Johannes 11:20)

Martha is een vrouw van grote ijver en met een groot verdriet. En ook wel met een groot geloof – al is haar geloof ook zo onwetend…
Hoe dan ook, ze heeft veel verwachting van Jezus. Eindelijk, na vele dagen wachten, is Hij gekomen. Wat een opluchting! Zodra ze van Zijn komst hoort gaat ze Hem tegemoet. Ze moet Jezus zien, ze moet Zijn stem horen, en Hij moet haar stem horen! Al haar nood stort ze nu voor Hem uit. Het klinkt als een verwijt; ze neemt het de Heere kwalijk dat Hij er niet eerder was. Maar een verwijt – hoe vaak schuilt daarachter niet een verdriet, een angst…
Wat is het trouwens ook herkenbaar: ‘Wat nu als…’ Wat nu als die ándere chirurg de operatie had uitgevoerd? Wat nu als we er een paar maanden eerder bij waren geweest? Misschien was dan onze geliefde niet gestorven…
Zo peinst nu ook Martha, maar ze doet dit wel in geloof. Ze verwacht het niet zomaar van mensen, ze bedenkt niet wat ze zélf beter had kunnen doen, maar het is Jezus alleen Die het verschil had kunnen maken: als Hij er nu eens was geweest! Ze weet het zeker: dan zou Hij Lazarus niet hebben laten sterven.
En wat is Jezus daarin oneindig veel meer dan alle andere mensen! Als wij naast een sterfbed staan, dan voelen we dat niemand de dood kan tegenhouden. De dood is ons allen te sterk. Dat is pijnlijk maar onvermijdelijk: er is geen uitzondering; niet van de sterkste, de slimste of de rijkste. Alleen Jezus! Als Hij er bij was geweest, zo gelooft Martha, dan zou Hij de dood met één woord hebben teruggestuurd. De Levensvorst zou Zijn vriend in het leven hebben gehouden…
Ja, ze beseft iets van Wie Jezus is; dat Hij meer is dan een mens, dat Hij bij God hoort van Wie het leven is. Toch ziet ze het nog maar beperkt. Nu, nu Lazarus reeds gestorven is, nu is Hij volgens haar te laat, nu kan Hij ook niets meer doen. Alsof Hij de dood wel kan tegenhouden maar niet kan wegsturen; alsof Hij het leven wel kan bewaren maar niet kan teruggeven. Wat een (begrijpelijke) vergissing! Als de Heere echt sterker is dan de dood (en dat is Hij!), dan is Hij dat volkomen, ook dan als de dood lijkt te hebben gewonnen.
Als Martha goed naar het onderwijs van Jezus geluisterd had, dan had ze het geweten: ‘doden zullen horen de stem van de Zoon van God, en die ze gehoord hebben, zullen leven’ (Joh. 5:25). En als Martha het al had kunnen weten, hoe veel te meer wij! Wij leven immers na Pasen. We herdenken dat Christus gestorven is. Daar leek het er op dat de dood het van Hem had gewonnen, maar dit was niet waar. Toen de dood dacht te triomferen, toen heeft Jezus Zijn volle macht laten blijken. Hij is machtig om de dood te verdrijven zelfs nadat Hij onder de dood terecht gekomen is. Hij heeft macht het leven op te nemen, zelfs als het leven al dagen uit Zijn lichaam geweken is.
En daarom had Martha moed mogen scheppen, ook al was Lazarus reeds gestorven. Nooit zal de dood Jezus te sterk zijn, nooit zal Hij machteloos staan. Ook al ligt Lazarus nu reeds in het graf, hij zal opstaan. En zo is het met onze geliefden. Hoe lang het ook reeds geleden is, Christus kan en zal hen terugroepen. ‘Uw doden zullen opstaan!’
Martha vergiste zich nog ergens in. Zou het echt zo geweest zijn, dat Lazarus niet gestorven was als Christus toen maar aanwezig was geweest? O nee! In dat geval zou het Hem nu uit de hand gelopen zijn, dan zou Hij Zich vergist hebben door nog een paar dagen weg te blijven. Maar Hij wist wat Hij deed, óók toen Hij deze familie alleen liet en Lazarus liet sterven. Het is niet zo, dat Hij nooit iemand heeft laten sterven. Of wat denkt u, dat in die drie jaren van Christus op aarde geen mens in Zijn omgeving gestorven is…? Zelfs Jozef, zijn adoptie-vader, is gestorven…!
En nu, als Christus er niet bij was, zouden wij dan niet sterven? Als een gelovige op zijn ziekbed ligt en dat ziekbed wordt een sterfbed, betekent dit dan dat er te weinig geloof is, dat de Heiland Zich teruggetrokken heeft?
Welnee! Hoe vaak is het juist niet andersom geweest. Een kind van God stierf en God was kennelijk aanwezig. Het was duidelijk voor de stervende, het was duidelijk voor de omstanders. Ik zie het nog zo voor me, hoor het nog in mijn oren, de afscheidswoorden van de stervende: ‘Dominee, ik ga naar huis!’ Zouden we hier hebben kunnen zeggen: ‘Als de Heere er was geweest, dan zou hij niet zijn gestorven…?’ O nee. Hoe pijnlijk ook het afscheid, juist daar toont de Heere Zijn aanwezigheid, Zijn genade en Zijn macht.
Hoe dan? De dood is op bevel van Christus van karakter veranderd. Ze sleurt de gelovige niet mee in haar kaken, maar draagt hem op zijn rug ten hemel.  ‘Zalig zijn de doden die in de Heere sterven!’

M. van Reenen V.d.m.

En velen uit de Joden waren gekomen tot Martha en Maria, opdat zij haar vertroosten zouden over haar broeder.
(Johannes 11:19)

Wat een verdriet is er in deze wereld. Mensen doen elkaar soms zo’n diepe pijn… Maar diep verdriet is er ook daar waar wel liefde is. Juist ook daar, want eenmaal moet je ook afscheid nemen van elkaar. Hoe pijnlijk is het om iemand van wie je houdt los te moeten laten, definitief los te moeten laten. Afscheid, rouw, gemis.

Zo draagt iedereen verdriet bij zich. Of verdriet van eenzaamheid, omdat er geen liefde is. Of verdriet van afscheid, omdat er liefde was. Zelfs in het uitnemendste van dit leven is er daarom nog moeite en verdriet (Psalm 90).

Wat kunnen we daarin voor elkaar doen? Eerst maar beseffen, dat iedereen (zeker iedereen die wat ouder is) hiervan weet: wij zijn niet de enige… En dan ook, dat we ook daarvoor aan elkaar gegeven zijn: wij moeten niet alleen blijven. En bovenal, dat we elkaar niet de ware troost kunnen geven: we moeten van een Ander zijn. De Ander, Die weet wat sterven is, zoals we in deze lijdenstijd gedenken.

Voordat Hij Zelf naar het kruis gaat komt Hij in een sterfhuis. Lazarus is gestorven, vier dagen geleden inmiddels. Als Jezus daar komt is Hij bepaald niet de eerste. Vele Joden zijn reeds gekomen. Martha en Maria zijn gewaardeerd in hun omgeving. Zij die liefde hebben gegeven ontvangen nu liefde van hun omgeving.

Om te troosten zijn ze gekomen. Dat is waardevol. De Heere heeft de mens gemaakt om er voor elkaar te zijn, ook na de zondeval is dit zo gebleven: ‘het is niet goed dat de mens alleen zij’. Gedeelde vreugd is dubbele vreugd, gedeelde smart is halve smart.

Wat hebben ze gezegd, deze Joden? We weten het niet, we horen hun gesprekken niet. Alleen straks, als Jezus bij het graf staat, dan laten ze iets horen: ‘Zie hoe lief Hij hem had’ (vers 36). Ze herkennen de tranen van liefde. Dat is al iets groots: te merken dat een ander hield van je geliefde. ‘Gecondoleerd’ zeggen we dan, we belijden dat we meelijden. Dan hoef je niet altijd veel meer te zeggen. Al is het soms juist ook zo goed om te spreken. En de ander te láten spreken vooral.
De Joden kwamen om Martha en Maria te troosten. Lukte hen dat? Ach, nog steeds staat het verdriet deze vrouwen op het gezicht. Je hoeft ze maar even aan te raken en ze barsten al weer in snikken uit. Ze zijn als Rachel, die zich niet wilde laten troosten (Jer. 31:15). En is het vreemd? Hoe vriendelijk de Joden ook zijn, Lazarus komt er niet door terug. Wat zullen wij troosten? Immers, ‘alle vlees is als gras, en al zijn goedertierenheid als een bloem van het veld’ (Jes. 40:6).

Tóch roept de Heere Zijn knechten er toe op: ‘Troost, troost Mijn volk’. En zijn die knechten alleen de ambtsdragers? Welnee toch? Hij vraagt ons allemaal om voor de ander een trooster te zijn. Niet alleen in daden, maar meer nog in houding. En allermeest in woorden.
Helpen woorden dan? Woorden kunnen zo leeg klinken… Ja, maar niet deze woorden die Hij Zelf ons aanreikt: ‘Zie, hier is uw God’ (Jes. 40:9). Als je dit maar niet zegt om je er je goedkoop van af te maken, maar vanuit de diepe bewogenheid en vaste zekerheid.

Zouden de Joden dat ook gezegd hebben? ‘Martha, richt je op de Heere Jezus!’ Misschien wel, maar dan nog hebben ze Hem niet goed begrepen. Later klinkt hun verwijt: ‘Kon Hij Die de ogen des blinden geopend heeft niet maken dat ook deze niet gestorven ware?’ Ze wisten dat Hij helpen kon, maar wisten ten diepste niet hoe. Toch zou dat het allerbeste geweest zijn waarmee zij Martha en Maria konden troosten: ‘Zie, daar komt uw Heere!’

En zo is het toch? Hij kwam en Hij komt. Misschien voor ons gevoel wel traag en onbegrijpelijk, maar Hij laat Zijn ‘kwijnend volk niet eind’loos in ’t verdriet’. Ook de Heere Jezus komt om Martha en Maria te troosten. En met welk een diepe troost komt Hij dan!

Het wonderlijkste van Zijn vertroosting is nog wel, dat Hij Zelf de dood is ingegaan. Zo was het toen trouwens nog niet, maar een paar dagen later wel, en zo mogen wij van Hem weten. Hij is een Trooster Die eerst Zelf gestorven is! Wij weten niet wat onze geliefde meemaakte toen diegene stierf, maar Hij kent wel de weg in de dood, de diepe eenzaamheid, de grote verschrikking. Er is niemand die zo diep kan medelijden als Hij!

Maar als dit alles was, dan was het nog een schrale troost. Hij heeft de dood overwonnen. Op ziekbedden wordt gestreden tot aan de dood, Hij streed tot in de dood. Hij heeft de angel er uit weggenomen door de schuld te betalen, het oordeel weg te nemen, de hemel te openen. ‘Dood, waar is uw prikkel, hel, waar is uw overwinning?’ Die juichkreet is er alleen waar wij Jezus zien. Daarom, hoe goed ook het is om elkaar te troosten, onze enige volle troost is: het eigendom te zijn van die getrouwe Zaligmaker.

M. van Reenen V.d.m.

Jezus dan gekomen zijnde, vond dat hij nu vier dagen in het graf geweest was.
(Johannes 11:17)

Twee dagen had de Heere Jezus ge­wacht, daarna wilde Hij gaan. De di­s­ci­pe­len hadden daar eerst he­le­maal geen moed voor. Maar blijkbaar wil Hij per se. Daarom spreekt Thomas –wat neerslach­tig– namens allen: ‘Als de Heere dan moet sterven, dan moeten wij Hem niet in de steek laten. Als het dan zo moet, dan moet het maar…’

En zo gaan ze. Na een dag lopen  arriveren ze in het dorpje Bethanië. Er is inmiddels heel wat tijd verstreken. Twee keer een dag reizen, twee dagen wachten. Op het moment dat de boodschapper naar Jezus gestuurd werd, lag Lazarus al op sterven. Nu Jezus arriveert, is het zo dat hij al vier dagen daarvoor gestorven is.

Vier dagen van diepe rouw bij Martha en Maria. Rouw, niet alleen omdat ze hun broer kwijt zijn maar ook omdat ze zich door de Heere in de steek gelaten voelen. Straks zullen we het hen beide horen uitroepen: ‘Heere, als U hier geweest was…!’ Vier dagen waarin de Heere hen voor hun gevoel aan hun lot had overgelaten.
Of moeten we het anders zeggen? Het waren vier dagen van beproeving. Deze tijd van wachten door de Heere Jezus stelde het geloof en de liefde van de twee zussen op de proef. Zouden ze nog op Hem blijven hopen? Zouden ze nog kunnen geloven dat er bij Hem uitkomsten zijn?

Dat te geloven werd wel steeds moeilijker. Eerst, toen Lazarus nog leefde, hoopten ze op genezing. Maar toen hij gestorven was…? Nu ja, misschien helemaal aan het begin; toen Lazarus daar nog zo stil en gaaf lag; wie weet zou de Heere hem dan weer de adem in kunnen blazen zodat hij van zijn bed overeind zo komen. Maar nu, na vier dagen? ‘Hij riekt nu al’ zeggen ze straks, het lichaam is al tot ontbinding over gegaan. Wat kan er dan nog van komen…?

Straks zal blijken dat de Heere ook met die onmogelijkheid raad weet. Maar eerst is vooral dit belangrijk: Hij is toch gekomen!

‘Beter laat dan nooit’ zeggen we wel eens tegen elkaar, maar dat is vaak slechts een schrale troost. Want ‘laat’ is vaak ’te laat’. Het pro­bleem is al te groot geworden of juist al opgelost. ‘Als je nu pas je gezicht laat zien, dan hoeft het voor mij niet meer.’ Teleurgesteld.

Zo bent u misschien ook wel teleurgesteld geraakt in God. Op het moment dat u Hem het hardst nodig had was Hij er niet. Intussen zijn de problemen onbeheersbaar geworden. Of hebt u ze zelf al opgelost. Het hoeft niet meer…

Toch, hoe begrijpelijk ook, dat is een grote vergissing. Jezus is niet zoals een mens. Wat Hij geeft kan niemand anders geven. Waar wij mee zitten is voor Hem geen onmogelijkheid. En dan, wanneer u meent uzelf geholpen te hebben, wil Hij laten zien dat er bij Hem échte hulp is. Zo bezien is het nooit te laat voor Zijn komst. Behalve dan vanwege ons ongeloof, omdat wij het niet meer willen, omdat wij denken te kunnen beoordelen wanneer het nog zin heeft.

Als Hij komt, wijs Hem dan niet af. Twijfel niet aan Zijn macht en gewilligheid om toch te helpen, en om u veel meer te geven dan u ooit uzelf kunt geven. Als Hij komt, dan komt Hij nog steeds als een volkomen Zaligmaker. Hij neemt alles mee wat u nodig hebt, ook in die nieuwe nood.
Als Hij komt – hoe moet je dat zien? Is Hij niet reeds lang gekomen? Ja, dat is ook waar. Door Zijn Woord komt Hijzelf. Als het Woord open gaat hoort u Zijn stem, en als Zijn stem klinkt dan is Hij er en dan meent Hij het dat u moet en mag geloven. Wat dat betreft hebben we zo vaak aan Hem voorbij gezien. We sloegen Zijn waarschuwingen in de wind, we wezen Zijn nodigingen af…

Toch is er een voller komen. Denk aan Jesaja 40. Daar wordt een prediker opgeroepen om een goede boodschap te brengen. Wat moet hij dan roepen? ‘Zie, hier is uw God’ (vers 9). Het Woord is een belofte, en die belofte wil Hij vervullen, maar dan op Zijn tijd.

Nú mag (en moet) u de beloften Gods omhelzen; ze zijn het waard dat we er 100 % ‘amen’ op zeggen. Maar hoe God Zelf er in mee komt en uw ziel opzoekt, dat is aan Hem. Hij is niet verplicht om direct klaar te staan. Jawel, Hij hoort uw roep, per direct. Hij kan echter wel reden zien om achter te blijven met Zijn krachtige en genadige werking. Hij kan reden hebben om de nood te laten bestaan, ja te doen toenemen – terwijl Hij toch niet onverschillig is, niet werkeloos blijft en al helemaal niet machteloos.

O, als Jezus komt, dan heeft Hij alles bij Zich wat u nodig hebt voor vrede en vastheid en vreugde. Hij neemt de schuld weg, Hij geeft de moeden kracht, Hij verlost uit alle nood. Niet dat je dit direct ten volle voelt (dat komt hiernamaals), maar het is er wel, in Hem Die komt. Zoals hier bij Martha en Maria. ‘Zo Hij vertoeft, verbeid Hem want Hij zal gewisselijk komen en niet achterblijven!’ Hij is nog Dezelfde als toen, vast en zeker.

M. van Reenen V.d.m.

Maar Ik ga heen om hem uit de slaap op te wekken.
(Johannes 11:11)

Straks zijn de kerstdagen voorbij, dan komt het einde van het jaar. Daar werken veel mensen naar toe. ‘Het lijkt wel of er geen nieuw jaar meer komt,’ zo vertelde een ondernemer: iedereen wilde dat dít jaar de klus af zou komen. Afwerken. En dan? Weer bij 0 beginnen. In het nieuwe jaar moet het anders gaan, beter. Een schone lei, nieuwe voornemens. De oude rommel begraven in het oude jaar.

Van die goede voornemens komt natuurlijk maar weinig terecht. Dat komt doordat de persoon dezelfde blijft. Je neemt jezelf mee. Je kunt je oude agenda weggooien, je oude kleding, je oude meubels desnoods – maar jezelf neem je mee. Er is echt iets anders nodig om werkelijk opnieuw te beginnen. De Enige Die daarvoor zorgen kan is Christus.

Hier horen we Hem in gesprek met Zijn discipelen over Lazarus. Eerst heeft Hij twee dagen gewacht, maar nu vertelt Hij dat ze die kant op gaan. Om wat te doen? Om Lazarus wakker te maken. Dat begrijpen de discipelen niet. Slapen is toch gezond voor een zieke?! Maar zó bedoelt de Heere het niet. Hij wil Lazarus opwekken uit de slaap des doods. Op dit moment is dat voor de discipelen nog geheimtaal, maar Jezus weet precies wat Hij zegt. Waarom gebruikt Hij deze woorden? Omdat wat er nu gaat gebeuren zo’n diepe les geeft van Zijn werk.

Wat gaat er gebeuren? Lazarus zal uit de dood opstaan. Dat weet de Heere zeer nauwkeurig. Lazarus is gestorven, en niemand zal er meer iets aan kunnen doen – behalve Jezus. Hij moet er bij komen, en Hij zál komen. En waar Jezus komt, daar moet de dood wijken.

De dood, die Hij hier een slaap noemt. Een slaap, omdat Lazarus mag rusten. Maar een slaap, ook omdat het in het geestelijke precies zo lijkt. Wij belijden dat we geestelijk dood zijn. Dood in de zonden en de misdaden. Maar dat geloven we niet zo. Immers, we doen van alles. En we doen ook nog nuttige en liefdevolle en godsdienstige dingen.

Maar bekijk het dan eens als een slaap. Je ziet het lichaam nog wel ademen, maar het kan niets. Er is leven – maar toch geen leven. Geen werkzaamheid, geen nut, geen contact. Je zou kunnen zeggen: wat heb je nu aan iemand die slaapt…? Nu ja, dan moet je diegene wakker maken, dan is het probleem zo over, toch? Ja, maar uit déze slaap kan niemand je wakker maken. Het is als een coma. Hier is er maar Eén. Als Hij er niet aan te pas komt, dan blijven we steken in de slaap, dan kunnen we onmogelijk opstaan tot eer van God, en dan zullen we eenmaal eeuwig moeten zwijgen…

Maar wat een belofte! ‘Ik ga heen om hem uit de slaap op te wekken!’ De Heere Jezus gaat. Hij gaat de hemel uit, Hij komt op aarde. Andersom zou onmogelijk gaan: Lazarus kon niet naar Hem toe, een bewusteloze zondaar kan de hemel niet bereiken. Daarom is Hij gekomen. ‘Zie, Ik kom, o God, om Uw wil te doen!’ (Psalm 40). En zo mag het deze kerstdagen klinken: ‘Zie, Hij komt, o zondaar, om het hele werk te doen!’

En wat is Zijn werk? In de kern: mensen uit hun doodslaap wakker roepen. Nieuw leven geven. Een leven uit God en met God. Een leven dat nooit meer verdwijnen zal maar zal duren tot in eeuwigheid. Een leven waarin je echt leeft. Je ziet wat eerst duister was, je gaat begrijpen wat voorheen niet landde: ‘O, is dít de waarheid, o, waarom heb ik niet eerder begrepen waar het om gaat, waarom heb ik niet eerder gezien dat God zó is…?!

Dit nieuwe leven groeit uit Zijn leven. Zijn stem heeft de kracht om je op te wekken, Zijn liefde om je te veranderen. ‘Wie in Christus is, die is een nieuw schepsel.’ En dat heb je nodig. Alleen een nieuw jaar (of nieuwe kleding, een nieuw huis,  een nieuwe kerk) verandert niets. Maar als Hij je opgewekt heeft, dan kun je echt zeggen dat het oude achter je ligt.

Is dat echt zo? Je sleurt toch je oude bestaan nog voortdurend met je mee? ‘Was het maar zo dat ik het oude achter me kon laten…’ O ja, er zijn zo veel herinneringen, je schaamt je zo, anderen vergeten niet hoe je was en zelf voel je nog dagelijks je oude natuur.

Maar zie op Jezus! In Hem is een volkomen vergeving en een volkomen vernieuwing. ‘Niet meer ik leef, maar Christus leeft in mij’. Het oude is er nog wel maar telt niet meer en heerst niet meer. Dat is ware vrijheid. Bevrijd van de slavernij van duivel, zonde en dood. Vrij voor Hem.

Alleen… als je dan toch nog dat oude zo ervaart, zo’n last hebt van jezelf? Zie op Jezus, leef dicht bij Hem en vraag om genade om niet bij het oude te leven maar in een ‘nieuw, godzalig leven’. En kijk vooruit. Straks is het oude echt voorbij, dan geen slaperigheid meer maar eeuwig ‘ontwaken tot onsterfelijkheid’.

M. van Reenen V.d.m.

Lazarus, onze vriend, slaapt.
(
Johannes 11:11)

Terwijl in Bethanië iedereen overstuur is, blijft Jezus in het Overjordaanse zo rustig alsof er niets aan de hand is. Eerst blijft Hij rustig twee dagen wachten, daarna vertelt Hij dat ze toch die kant op gaan, net alsof er geen Joden zijn die Hem met de dood bedreigen. Hoe duidelijk blijkt het, dat Hij Heere is! Niets kan Hem afbrengen van Zijn doel. Hoe het ook in ons leven stormt, nooit wordt Hij erdoor omver geblazen. Hij staat erboven.

En Hij staat er midden in! Hij is niet onbewogen, alsof onze zaak Hem niet ter harte gaat. Luister hoe Hij spreekt over Lazarus: ‘onze vriend’. Hij heeft hart voor hem, en voor allen die Hem toebehoren: ‘Ik heet u niet meer dienstknechten (…); maar Ik heb u vrienden genoemd.’ Hoort u het, die uw heil bij Hem gezocht heeft? Hij noemt u Zijn vriend(in). Zou Hij u dan kunnen laten vallen? Nee, zo is Hij niet! En als je nog buiten Hem staat? ‘Hij is het Die ons Zijne vriendschap biedt!’ O, wat een zaligheid als Hij je Zijn vriend wil noemen. Wat een zekerheid dat het dan niet meer verkeerd kan gaan!

De zegen is nog breder. Wie de vriend van Christus is, is het ook van andere christenen. Lazarus is niet alleen Jezus’ vriend maar ook die van Zijn discipelen. ‘Zoete banden die mij binden aan des Heeren lieve volk’. Je gaat elkaar herkennen, je mag liefde ontvangen, en je wilt ook liefde geven: ‘Zou ik niet liefhebben die U liefhebben?’ Dan kun je vanwege het geloof een hele vriendengroep verliezen terwijl je toch ten slotte méér vrienden krijgt dan ooit!

Het is rijk om geestelijke vrienden te hebben, maar het is zalig om Zijn vriend te zijn. ‘Een vriend is iemand die alles van je weet en toch van je houdt’ zo stond op een tegeltje bij mijn ouders thuis. Dat geldt van Hem ten volle: Hij weet alles van je! Dat geldt daar, in het Overjordaanse: Hij weet hoe het met Zijn vriend Lazarus gaat. Dat geldt nu, vanuit de hemel ziet Hij al de Zijnen: ‘Ik weet uw werken en waar gij woont’. Hij kent het hart en heel de toestand van ons leven.

En ook de toestand van het sterven. Hij heeft in Zijn geest ge­zien hoe Lazarus zijn laatste adem uitblies. Dat vertelt Hij nu aan Zijn discipelen. De toestand van de ene gelovige gaat ook de andere aan. Niet voor niets dat we in de kerk ook elkaars noden benoemen!

‘Lazarus, onze vriend, slaapt’. Je zou zeggen dat Hij er wat omheen praat, omdat Lazarus gestorven is. Omfloerst taalgebruik, zoals politici dat gebruiken als ze vervelende beslissingen bekend maken.

Alleen… zo is de Heere Jezus niet! Hij draait nooit ergens omheen, Hij spreekt de waarheid, want Hij is de Waarheid. Hij gaat eerlijk met ons om, ook dan als het ons pijn doet. Waarom dan deze woorden?

Ze zijn waar, dat sowieso. En ze zijn ook wijs. De Heere Jezus is wel eerlijk maar niet bot. Hij is pastoraal, Hij heeft het hart van een goede Herder. Terwijl Hij Zelf volkomen rustig is, voelt Hij wel aan hoe gespannen sommige van Zijn discipelen zijn. Daarom gaat Hij voorzichtig met hen om. In Zijn woorden bereidt Hij hen voor op dat heel pijnlijke van de dood.

En meer dan dat. Hij wil hen hiermee ook anders naar de dood laten kijken. De dood die zo definitief is. Voorgoed valt de scheiding, nooit meer kun je elkaar spreken, nooit meer ook maar even iets aan de ander laten zien, zijn of haar goedkeuring horen. Nooit meer het vuur van de liefde aangewakkerd krijgen, nooit meer vragen naar het werk van God.

Maar nu zegt hier de Heere, dat het ‘nooit meer’ niet ten volle geldt. Het is niet waar dat met de dood alles voorbij is. De dood is als een slaap. En niemand zal zeggen dat met de slaap alles voorbij is! Je zegt elkaar ’s avonds genacht en je verwacht dat je elkaar morgen weer spreken kunt. In die nachtslaap heerst er stilte, dan is er geen gesprek, geen vonk die overslaat. Maar morgen weer!

Zo is het toch ook met de dood. Die is slechts een scheiding voor even. Om straks weer elkaar te begroeten, in die nieuwe morgen. Wat dat betreft niet anders dan een slaap. ‘Ontslapen’ zo hebben de Statenvertalers het weergegeven.

Dit woord wordt in het Oude Testament ook wel gebruikt voor ongelovigen, maar in het nieuwe telkens alleen voor gelovigen. Alleen van hen geldt het echt, dat de dood ten diepste niet anders is dan een rustperiode.

En wat een zegen kan de slaap zijn. Na een vermoeiende dag, met een hoofd vol gedachten – als je dan in slaap mag vallen en ’s morgens ver-frist ontwaken, dan merk je hoe goed het je gedaan heeft. Zo zegt de Heere tegen Zijn moegestreden kinderen: ‘Kom, je mag gaan slapen.’ ‘Zalig zijn de doden die in de Heere sterven, van nu aan. Ja, zegt de Geest, opdat zij rusten mogen van hun arbeid.’

Wat een zegen als Christus van je zegt dat je slaapt. Hij weet het immers. En… Hij houdt de Zijnen ook dan in Zijn armen.

M. van Reenen V.d.m.

“Indien iemand in de dag wandelt, zo stoot hij zich niet, overmits hij het licht dezer wereld ziet.”
(Johannes 11:9)

Van uitstel komt bij de Heere Jezus geen afstel. Na het verzoek om snel bij Lazarus te komen heeft Hij twee dagen gewacht, maar dan vindt Hij het toch tijd om te gaan. Terug naar Jeruzalem, de stad waar Hij nog kort geleden met Zijn discipelen vandaan is gegaan.
Waarom is Hij daar eigenlijk weg ge­­gaan? Zijn discipelen kunnen het zich nog goed herinneren. Men pro­­beer­de Jezus te grijpen omdat Zijn woorden niet bevielen (Joh. 10:39). En ze voelen wel aan: als ze Hem gepakt hadden, dan was Hij Zijn leven niet zeker ge­­weest! Daarom zeggen ze dat ook te­gen hun Meester: ‘De Joden heb­­ben geprobeerd U te stenigen!’ Bent U vergeten hoe gevaarlijk het is in Je­­ru­zalem? Als we nu naar Beth­­a­nië gaan, dan zullen ze U vast en zeker alsnog grijpen. Dat wordt Uw dood, en misschien ook wel de onze…

Zo redeneren de discipelen, en gelijk hebben ze – menselijk gezien. Je moet jezelf niet zomaar in gevaar brengen. Het is goed om iemand te willen helpen, maar je moet ook om jezelf denken…

Dit alles moge dan waar zijn, maar het is toch buiten God gerekend. Inderdaad geeft de Heere ons de opdracht om zorgvuldig met ons leven om te gaan, maar Hij geeft ook de opdracht om voor anderen te zorgen. Dat is soms een dilemma, of zelfs een spagaat. Moet je nu de ander maar aan zichzelf overlaten, of moet je over je eigen grenzen heen gaan…?

Hoe gaat de Heere Jezus met dit dilemma om? Vreemd, Hij heeft het er helemaal niet over! Hij hinkt niet op twee gedachten, van de ene naar de andere plicht, maar Hij kijkt verder. Van Wie komt de plicht? De enige plichten die echt je plicht zijn komen van God (daarom ook moest een slaaf gehoorzaam zijn ‘voor de Heere’, Kolossenzen 3:23). Maar geeft deze God alleen opdrachten? O nee, Hij geeft veel meer. ‘Hij zal genad’ en ere geven, Hij zal hun ’t goede niet in nood onthouden…’

En daarop ziet nu de Heere Jezus. Hij weet Zich volkomen verbonden aan Zijn Vader en weet Zich veilig bij Hem. Hij weet Zich alleen bij Hem veilig. Als Hij één stap naast de weg van Zijn Vader zou zetten, dán zou het gevaarlijk zijn. Of als Hij zou weigeren om de weg te gaan.

Omdat aan Zijn discipelen en ons duidelijker te leren gebruikt Hij het voorbeeld van dag en nacht. We kunnen ons het goed voorstellen, dat er in het bergachtige landschap rondom Jeruzalem wegen waren waarvan men zei dat het gevaarlijk was. Steile hellingen, scherpe bochten, rotsblokken op de weg. Je kunt daar zomaar struikelen, vallen, omkomen!

Toch is dat niet helemaal waar. Het hangt er erg vanaf wanneer je gaat. Als je ’s nachts gaat, ja dan is het er gevaarlijk. Dan is zelfs een gladde weg nog gevaarlijk! Maar als je overdag gaat en je kunt de loop van de weg overzien, je kunt de rotsblokken zien liggen, je hebt op tijd in de gaten waar afgronden zijn – dan is het gevaar zo groot niet.

Met degene die ’s nachts wandelt bedoelt de Heere Jezus iemand die naar eigen inzicht handelt. Niet naar de wil van God, niet in opzien tot God. Zo iemand mist het licht, het zicht, de veiligheid. Dan is in feite iedere keuze vol risico’s, dan is iedere levensweg gevaarlijk.

Met degene die overdag wandelt bedoelt de Heere Jezus iemand die in Gods wegen gaat. ‘Ik wandel in het licht met Jezus’. Ja, op die weg zijn gevaren, risico’s, zorgen – maar die kunnen je niet schaden. Wie in Gods wegen gaat, die gaat altijd en overal veilig.

Dit kunnen we verkeerd opvatten. Het is niet zo, dat iemand die in Gods wegen gaat nooit duisternis ervaart (vergelijk Jes. 50:10). Duisternis in de omstandigheden, duisternis in de beleving, duisternis in de toekomst. Maar er is toch iets dat licht is: ‘Uw Woord is mij een lamp voor mijn voet en een licht op mijn pad.’ En nog dieper: het licht van Gods genade: ‘Hoe donker ooit Gods weg moog’ wezen, Hij ziet in gunst op die Hem vrezen’. Daarom, hoe veilig is het om in Zijn wegen te gaan, hoe zeker reis je dan!

Is dat zo? Kan er op die weg niets gebeuren, zijn daar geen gevaren? Daar in Jeruzalem, daar waren toch Jezus’ vijanden, en zij hebben ten slotte Hem toch gegrepen?! Dat is waar, toen en nu: ‘Veel wederwaardigheên, veel rampen zijn des vromen lot’… Maar dat is niet bepalend. Dat gaat slechts over het tijdelijke lot. ‘Vrees niet voor hen die het lichaam kunnen doden maar de ziel niet kunnen doden!’ Wie in Gods handen ligt zal nooit uit Zijn handen vallen.

En andersom…! Wie in de duisternis van zelfgekozen wegen wandelt, die kan soms tijden lang gemakkelijk voorwaarts gaan – maar een keer komt de afgrond die je niet gezien hebt. Het is dan wel tijdelijk gemakkelijk maar eeuwig gevaarlijk. Leven achter de Heere aan of leven zonder de Heere: een verschil van dag of nacht…

M. van Reenen V.d.m.

“Als Hij dan gehoord had dat hij krank was, toen bleef Hij nog twee dagen in de plaats waar Hij was.”
Johannes 11:6

Wij denken wel eens dat we alleen verhoord worden als God direct geeft waar wij om vragen. Maar Zijn verhoring van gelovige gebeden lijkt op een verkeerslicht: groen, rood en oranje. Zo verhoort God op drie manieren: ja, nee en ‘nu nog niet’. In alle gevallen doet Hij dat uit liefde en ten goede.

Zo is het ook hier bij Lazarus. Toen bleek dat hij ernstig ziek was stuurde Martha onmiddellijk iemand naar de Heere Jezus toe. Hopelijk kon Hij spoedig komen. Als Hij op tijd zou zijn, dan zou Hij Lazarus mogelijk nog kunnen genezen! Nu de boodschapper weg is, richting het Overjordaanse, kan Martha niets anders meer doen dan wachten en bidden. ‘O, ik hoop zo dat Hij direct komt!’ Als Lazarus al maar zieker wordt, neemt de spanning toe. Zou de Heere Jezus nog op tijd zijn? Zenuwslopend!

Op die andere plaats is van die span­ning niets te merken. Jezus neemt de tijd. Geen haast, geen stress. Hij blijft nog twee dagen. Het lijkt wel alsof Hij het verzoek niet echt gehoord heeft. Als Hij echt geluisterd had, dan had Hij toch wel de spanning gehoord, het gro­te verlangen dat Hij zo snel mo­ge­lijk zou komen? Martha wilde wel dat Hij kwam zo snel als een ree of een hert over de bergen. Waar­om doet Hij dat niet, ‘waar­om, o Heer’, blijft Gij van verre staan?’

Dat is een bekende vraag. Deze vraag staat in de psalmen, deze vraag kan leven in ons hart. Soms lijkt het alsof de Heere Zich van onze nood niets aantrekt.
Nu moeten we wel eerlijk zijn. Wellicht hebt u Hem ook lang laten wachten. Hij heeft geroepen, maar u hebt niet geantwoord. Het is dan niet vreemd als Hij ons laat wachten en de indruk geeft ons geroep niet te horen. We hebben in dat opzicht geen reden om Hem verwijten te maken. Integendeel, we krijgen meer dan verdiend.

Maar toch… Op grond van Zijn liefde zou je toch vast op verhoring mogen hopen? Er staat dat Hij Lazarus en diens zusters lief had. En Hij zal zijn geliefden toch niet laten staan? Hij heeft toch gezegd dat Hij zál horen degenen die Hem aanroepen? Wat kan het dan het hart benauwen als het zo anders lijkt te zijn. Wat zijn de klachten van de Psalmist begrijpelijk. ‘Hoe lang, o God?’

Maar de Heere vergist Zich niet. Hij wacht twee dagen, precies lang genoeg. Trouwens, als Hij direct was gegaan, dan zou Hij ook te laat zijn geweest. Immers, toen de Heere Jezus uiteindelijk bij het graf kwam, toen lag Lazarus daar al vier dagen! Dus Martha’s haast was (naar menselijke berekening) zinloos. En zo vaak is onze haast ook een ernstige vergissing. Maar belangrijker is, dat de Heere de tijden beheerst. De tijd is Hem niet de baas, Hij komt nooit in tijdnood, Hij schrikt nimmer omdat de tijd zó snel ging, Hij komt nergens te laat.

Jezus bleef aldaar twee dagen. Misschien wel omdat Hij daar nog twee dagen werk te doen had. Dat geldt immers altijd: de Heere werkt meerdere zaken tegelijk. Soms moet de ene gelovige de trein missen, omdat de andere de trein nog moet halen. Soms moet de één een ongeluk krijgen omdat de ander gewaarschuwd moet worden. Soms moet de één wachten omwille van de ander. Denk aan Jaïrus en de bloedvloeiende vrouw.

In elk geval waren deze twee dagen nodig voor Martha en Maria. Want zo zou Hij komen vier dagen na de dood van Lazarus. Waarom dán? We weten daar niet alles van, maar kunnen wel iets zeggen. Na vier dagen was het lichaam al tot ontbinding over gegaan. Als Lazarus dan toch zou opstaan, zou het wonder des te groter zijn. En voor de tijd zou de nood des te dieper zijn. Zo zou Gods genade het meest worden verheerlijkt en het geloof het meest worden versterkt.

Achteraf kun je dus best iets zeggen over de reden van deze ‘vertraging’, maar zelfs al zou dat niet zo zijn, dan nog zou het geloof weten dat God Zich niet vergist. Hij ‘vertraagt de belofte niet’, Hij vergeet Zijn kind niet, Hij minacht het gebed niet. Als wij dat maar zouden geloven, als wij maar zouden erkennen dat Zijn planning zo veel beter is dan de onze, als wij maar alle dingen in Zijn hand zouden kunnen laten – wat zou ons dan veel moedeloosheid bespaard worden.

Daartoe roept de Heere ons op: ‘Laat ons dan met vrijmoedigheid toegaan tot den troon der genade, opdat wij barmhartigheid mogen verkrijgen, en genade vinden, om geholpen te worden ter bekwamer tijd.’ Dat is géén reden om onze bekering uit te stellen. Nee, daarvoor geldt: ‘Heden indien gij Zijn stem hoort.’ Hij geeft ons geen dag langer tijd om onbekeerd te blijven! Maar dat is wél reden om gelovig en geduldig te wachten op de tijd en manier die God Zelf het beste acht om al onze nooddruft te vervullen. ‘Zo Hij vertoeft, verbeid Hem, want Hij zal gewisselijk komen en niet achterblijven’.

M. van Reenen V.d.m.