Vertrouwende ditzelve, dat Hij, Die in u een goed werk begonnen is, dat voleindigen zal tot op de dag van de Heere Jezus Christus
(Filippenzen 1:6)

Paulus zat in de gevangenis toen hij deze dingen schreef. Waar hij precies gevangen heeft gezeten dat weten wij niet. Het zou in Rome kunnen zijn, maar geheel zeker is dat niet. De gemeente van Filippi was door zijn arbeid ontstaan en wel op de tweede zendingsreis. Lydia en de gevangenbewaarder waren de eerste leden ervan geworden. Na Paulus’ vertrek is de gemeente blijkbaar niet alleen blijven bestaan maar ook verder gegroeid. Er is nu een gevestigd kerkelijk leven. Dat blijkt uit het feit dat er zowel opzieners als diakenen zijn. Zij worden in vers 1 samen met al de heiligen door Paulus gegroet.

Als de apostel aan hen denkt, dan vervult blijdschap zijn hart. Hij dankt en bidt God voor hen. Hij weet van hun gemeenschap met het evangelie. Hoe het begon en hoe het nu nog steeds is. Epafroditus, die hem namens de Filippensen een bijdrage gebracht had in de stoffelijke nood die Paulus had, zal het hem hebben verteld. Zij waren trouw gebleven aan het zuivere evangelie. Zij waren er hartelijk aan verbonden. Paulus mag het voor zeker houden- het is recht dat ik dit van u gevoel, zo zegt hij in vers 7- dat God een goed werk in hen begonnen is. Dat zegt hij zonder hun harten te kennen, want die kent God alleen. Hij spreekt naar het oordeel van de liefde en zo behoort dat ook. Wel zijn er ook de blijken ervan: zij leefden in woord en daad met hem mee terwijl hij gevangen zat. Dat waren echt blijken van het ware geloof en van liefde tot het Woord dat Paulus verkondigde. Er was dus geen enkele reden eraan te twijfelen of God was in hen Zijn goede werk aangevangen. Als er geen reden tot twijfel daaromtrent is, dan moet je dat vooral niet doen.

En dan spreekt Paulus tot hun bemoediging zijn vertrouwen uit. Het is geen vertrouwen in de Filippenzen. Zo van: jullie zijn allemaal zulke trouwe christenen, dus steek ik mijn handen ervoor in het vuur dat het met jullie allemaal wel goed zal komen. Vertrouwen op mensen moet je nooit stellen. Mensen kunnen alleen maar tegenvallen. Dat zie je wel aan Demas, die een naaste metgezel van Paulus is geweest. Hij kreeg uiteindelijk de wereld lief en verliet de apostel. Je denkt soms heel wat van iemand, maar als alle franje eraf valt, dan blijft er soms een lege doos over.

Paulus vertrouwt dan ook niet dat de Filippensen o zo gelovig zullen blijven omdat hij iets van hun goedheid verwacht. Hij vertrouwt op God!! Hij is een goed werk begonnen. Een goed geestelijk werk van geloof en bekering. Geloof is Gods werk. Hij begint het. Hij houdt het in stand en Hij vermeerdert het. Hij zal het ook eenmaal voleindigen tot op de dag van Christus. Daarmee is gewoonlijk de dag van de wederkomst bedoeld. Paulus hield er rekening mee dat hij die dag nog zou meemaken. Misschien mag je het met de kanttekening van de Statenbijbel ook zo opvatten: de dag waarop de Heere Jezus je uit dit leven tot Zich neemt. In elk geval: Hij maakt het af. Als het een goed werk is, dat Hij begon, dan kan het niet ophouden of verloren gaan. Wij beginnen er iedere kerkdienst mee: Die niet zal laten varen de werken Zijner handen. De volharding van het geloof is Gods werk in ons. Hij zal Zijn werk voor mij volenden (Psalm 138). God, die het aan mij voleinden zal (Psalm 57:3).

Dat is een geweldige troost. Zo zal het voor de Filippenzen geweest zijn. Zo mag het voor ieder zijn, die weet mag hebben van dat goede werk dat God in hem begonnen is. Niemand zal je dan nog rukken uit de handen van de Herder. Natuurlijk kan dat mooie blinkende goud ook misbruikt worden. Dat doet ieder die zich met schijngeloof op de been houdt. Hij vertrouwt er blindelings op dat het goed zal komen. Maar God is nooit iets in hem begonnen en dus maakt Hij niets af ook. Hij maakt niet jouw werk maar Zijn werk af. Als God van jouw geloof en van je bekering geen weet heeft, dan is het jouw inbeelding en dat gaat beslist over. Je moet dan maar niet rusten totdat je het ware geloof bezit in plaats van schijngeloof. Bekeer je van het zelfbedrog!

Ook kun je het misbruiken door er een hoofdkussen van te maken waarop je gaat luieren. Ziezo, het kan toch niet meer stuk. Het maakt nu niet meer uit, want God zal er hoe dan ook wel voor zorgen dat het voleindigd wordt. Weet u, dat is nu juist het bewijs ervan dat je geloof schijngeloof is. Het goede werk van God leidt niet tot vadsigheid. Het echte geloof bidt voortdurend: Verlaat niet wat Uw hand begon, o Levensbron, wil bijstand zenden. Als je weten mag dat het van de Heere is, dan mag je ook biddend en smekend weten en vertrouwen dat Hij er niet van af kan. En je mag dat ook vertrouwen van anderen in wie je hetzelfde werk van God openbaar ziet komen. God is getrouw. Je bidt ook om volharding. Je blijft dicht bij Hem. Je zoekt Hem zo min als mogelijk is te bedroeven. Wat een onuitsprekelijke vreugde geeft dan dat vertrouwen op de Heere. Het is immers Uw goede werk. Mijn geloof en mijn bekering zijn van U. De vruchten die ervan openbaar komen, zijn van U. Alles is van U en van mij is er niets bij. Daarom zult u er ook dwars door alles heen voor instaan.  U zult het voleindigen tot op de dag van Christus.

En als je soms nog twijfelt of het wel echt Gods werk is en dat Hij het Zelf in je begon? Ja, dat kan inderdaad aangevochten worden. Als je de kenmerken van het geestelijk geloof bij jezelf nagaat en je bij alles een onvoldoende hebt. Werp je dan toch op Christus, want dat is het beste kenmerk van Gods goede werk, dat er is. Dat je Hem niet missen kunt. Dan trekt God Zijn handen nooit meer van je af. Zeker weten.

Ds. J.L. Schreuders