“Weest uw voorgangers gehoorzaam en weest hen onderdanig; want zij waken voor uw zielen als die rekenschap zullen geven; opdat zij dat doen mogen met vreugde en niet al zuchtende, want dat is u niet nuttig.”
(Hebreeën 13: 17)

De apostel sluit zijn brief aan de Joodse christenen af met een aantal losse vermaningen. Het valt op dat hij tot tweemaal toe de voorgangers noemt. Daarmee bedoelt hij de leiders van de kerk en de gemeenten. In vers 7 doelt hij vooral op de leraars die zij gehad hebben. Zij hebben hen het Woord van God gesproken, dat staat in de verleden tijd. Zij zijn nu naar elders gegaan of niet meer in staat tot leidinggeven of misschien zelfs overleden. De apostel is er blijkbaar van overtuigd dat zij in de rechte zin gesproken en gehandeld hebben. Dus mogen zij niet vergeten worden. De beste manier om aan hen te denken is de navolging van hun geloof. Zij mogen vanzelf niet vereerd of verheerlijkt worden alsof zij halve christussen waren. Pas op voor mensverheerlijking. Dweep nooit met een bepaalde dominee of andere ambtsdragers. Til nooit enig dienaar noch van het heden noch van het verleden over het paard. Het kan niet lijden, want zij waren ook maar zondige mensen. Let liever op de uitkomst van hun handel en wandel als dienstknechten van Christus en zoek daar navolger van te worden. Sta ernaar te leven zoals zij geleefd hebben zoverre zij het goede hebben gedaan. Wij moeten-naar een woord van Calvijn-de deugden van de heiligen navolgen, niet hun ondeugden.

In vers 17 komt de apostel op de voorgangers terug. Dan gaat het kennelijk over de voorgangers, die nog in de actieve dienst ter plaatse bezig zijn. Je moet ze gehoorzaam zijn door hun woord aan te nemen. Ook hier gaat de apostel ervan uit – hij weet dan blijkbaar – dat het mannen zijn, die getrouw zijn in hun ambt. Want het is duidelijk dat dit niet het geval kan zijn als het om kwade leringen gaat zoals bijv. de Farizeeën brachten. Dan moet men zich juist voor hun zuurdesem wachten!

Nee, het gaat om mensen, die waken over je zielen. Die je waarschuwen voor je eeuwig verderf. Die je de weg der zaligheid verkondigen, die in Christus Jezus is. Die je roepen tot geloof en bekering. Die het Woord van God niet vervalsen maar het in oprechtheid zoeken te ontvouwen. Die het ook met hun levenswandel bevestigen. De apostel mocht zelf zo iemand zijn. Niet dat hij daar zo prat op gaat of een hoge dunk van zichzelf heeft. Maar hij zegt toch wel in vers 18 dat hij vertrouwt dat hij een goed geweten mag hebben en in alles eerlijk zoekt te wandelen. Dat is namelijk voor iedere dienaar van levensbelang. Wat zegt je geweten ervan? Waar is het je om te doen? Gaat het je echt om de eer en de zaak van de Heere? Gaat het je werkelijk om het heil van de zielen? Doe je alles in het besef dat je voor de mensen verantwoordelijkheid draagt? Jij zult voor hun zielen rekenschap geven. Als ze door jouw nalatigheid of verkeerde prediking verloren gaan, dan zal de Heere hun bloed van jouw hand eisen. Paulus zei tegen de ouderlingen van Efeze dat hij vrij was van het bloed van hen allen. Op voorgangers drukt een zware last. Daarom is een goed geweten heel erg nodig. Als je dat hebben mag is dat een kostbaar bezit dat ook niemand van je af kan pakken. Ook dan niet als mensen je proberen weg te zetten als was je slechts een namaakdominee. Gode zij dank voor dat goede geweten.

De apostel zegt dus dat de Joodse christenen aan wie hij schrijft hun voorgangers gehoorzaam moeten zijn en onderdanig. Zij mogen geen laster over hen uitgieten, hen niet kleineren en evenmin zich aan hun woord onttrekken. Zij moeten eerder voor hen bidden (vers 18). Zij moeten bedenken wat een hoge verantwoordelijkheid zij dragen. Zij moeten dubbele eer waardig geacht worden als zij op een goede wijze regeren en voorgaan. Allereerst vanwege het ambt waartoe de Heere hen geroepen heeft. Ten tweede vanwege het feit dat zij het getrouw en ijverig verrichten. Uiteraard geldt dit niet alleen voor de dienaren des Woords, maar ook voor de andere ambtsdragers. Er staat namelijk bij: voornamelijk die, die arbeiden in het Woord en de leer (1 Tim. 5:17).

Hoe staat het ermee in onze tijd? Heeft het Woord nog gezag? Heeft het ambt nog gezag? Is er nog eer en dubbele eer? Of kan er zomaar tweedracht worden gezaaid en bagger uitgegooid worden in kerken en gemeenten? Het gebeurt op meerdere plaatsen. Pas stond er een paginagroot artikel in het RD over hoeveel leed onheuse kritiek in pastorieën veroorzaakt. Het is een landelijk probleem, dat te maken heeft met de toename van mondigheid en brutaliteit onder de mensen. De vermaning van de apostel komt dus wel op tijd. Zij heeft aan actualiteit niets ingeboet. Het is een zaak, die niet alleen veel schade berokkent aan ambtsdragers, vooral dominees. Het is zeer tot schade van de kerk en tot smaad van de Heere!

De oproep van de apostel komt dan ook tot alle gemeenteleden. Wees hen onderdanig die waken over uw zielen. Bent u dat namelijk niet dan doet u hen zuchten. Zij zullen- als de Heere hen ondersteunt-onverminderd over u blijven waken. Zij verlaten de kudde niet. Dat kan ook niet. Wel kunnen zij soms zuchten. En het zou zoveel beter zijn als zij hun arbeid met veel vreugde zouden mogen doen. Dat is zoveel nuttiger. Voor u. Of ziet u liever een dominee, die gebukt gaat onder de zware last van het ambt omdat mensen die onnodig verzwaren? Daarom: zijt uw voorgangers gehoorzaam en zijt hen onderdanig. En…bidt voor ze!

Ds. J.L. Schreuders