“En er was een zeker man krank, genaamd Lazarus, van Bethanië” (Joh. 11:1)

Behalve Martha en Maria woonde ook Lazarus daar in Bethanië. Hij speelde een belangrijke rol in het werk van de Heere Jezus. Immers, hij werd opgewekt uit de dood (Joh. 11) als voorbeeld van de opstanding van Christus Zelf. Zijn opstanding was ook een belangrijke reden om Jezus te doden (Joh. 12). Toch weten we bijna niets van hem. Hij bleef nog meer op de achtergrond dan Maria. Van Maria horen we nog een paar woorden, van Lazarus staat zelfs niet één woord beschreven. Over Maria lezen we in meerdere Evangeliën, over Lazarus alleen bij Johannes. Dat Maria in het huis van haar zus woonde is vreemd, dat Lazarus daar woonde is nog vreemder.

Immers, normaal gesproken zou een man het hoofd van het huis zijn en niet een vrouw. Het is eigenlijk heel vreemd, om als man te wonen in het huis van een vrouw. We weten inmiddels waarom het huis ‘Martha’s huis’ genoemd wordt: haar man Simon is lange tijd afwezig geweest vanwege melaatsheid. Maar waarom nam de andere man in dat huis dan niet de leiding, waarom bleef Lazarus onder de hoede van zijn zus?

Een ander Bijbelgedeelte lijkt hier wat licht op te werpen. Er komt in de Bijbel nog één andere Lazarus voor, namelijk in Lukas 16. In deze gelijkenis gaat het over een rijke man zonder naam en een arme man met naam. Het is de enige gelijkenis waarin de Heere Jezus iemand een naam geeft. Lazarus, op zich een gewone naam, één van de meest voorkomende namen in Israël in die tijd. Wat dat betreft hoeft het niet zo veel te zeggen. Maar… de Heere Jezus zal niet zomaar de naam gebruikt hebben juist van Zijn vriend. De man in Zijn gelijkenis vertoonde overeenkomst met Zijn vriend.

De arme Lazarus uit de gelijkenis was hulpbehoevend; hij kon zichzelf niet helpen, hij was afhankelijk van de giften die hij kreeg (of niet)… Zo zal het ook met Lazarus van Bethanië geweest zijn. Zelf kon hij niets: niet trouwen, geen huis besturen, geen werk verrichten, misschien zelfs niet praten. De eerste keer dat we van hem horen is hij doodziek. Nee, zo is het niet altijd geweest, maar een krachtig man was hij dus evenmin. Eén voordeel had hij boven de man uit de gelijkenis. Die arme man werd door niemand geholpen. Lazarus wel, ja zelfs heel ijverig door zijn zus. Die arme Lazarus kon nog amper kruimels krijgen en zijn zweren werden niet verzorgd. Lazarus kon eten krijgen zo veel hij wilde en Martha bekommerde zich er altijd om of het wel goed met hem ging (Joh. 11:3).

De gebrekkige Lazarus in het echt had het dus een stuk beter dan die in de gelijkenis. Maar het belangrijkste gold voor allebei. Iets waar de naam al van spreekt. Lazarus is de Griekse vorm van de Hebreeuwse naam ‘Eleazar’, wat betekent: ‘God heeft geholpen’. En die naam was waar! In de gelijkenis wordt hij bij zijn sterven door de engelen gedragen in Abrahams schoot. Terwijl niemand naar hem omzag is God hem nabij geweest en hebben de engelen voortdurend over hem gewaakt. En zo is het nu ook met de echte Lazarus. Ook zijn naam is waar. God heeft hem geholpen. Jezus hielp hem.

Nee, niet pas bij zijn opstanding, maar al veel eerder. Ook al zwijgt de Bijbel over een eerdere ontmoeting tussen Jezus en Lazarus, we weten het toch! Er staat namelijk: ‘Heere, zie, dien Gij liefhebt is krank’ (Joh. 11:3). Dus Jezus had Lazarus lief. Hij had hem bijzonder lief. Want als Martha hem noemt ‘dien Gij liefhebt’, dan hoeft niemand te raden wie zij bedoelt. Niet Martha zelf, niet Maria maar Lazarus. Jawel, Jezus had hen alle drie lief (vers 5). Maar Lazarus wel in het bijzonder. Lazarus, de hulp-behoevende, juist hem. Dat zegt niet zozeer iets over Lazarus maar veel over de Heere. Hij is een God Die Zich ontfermt over het verachte.

‘Het gebrokene zal Ik verbinden, en het kranke zal Ik sterken’. Daarvoor zal Hij Zijn Messias zenden: ‘ Ik zal een enige Herder over hen verwekken, en Hij zal hen weiden’ (Ezech. 34:23). De Goede Herder had bijzonder oog voor het zwakke, gebrokene, verachte.

Zo is onze God, zo is onze Heiland Jezus Christus. Een Ontfermer, ‘krachtig bevonden een Hulp in benauwdheden’ (Ps. 46:2). Lees Psalm 146 eens, hoe vol die staat van Gods mededogen voor het hulpbehoevende en hulpeloze. Of Psalm 72: ‘Hij zal de nooddruftige redden, die daar roept, mitsgaders de ellendige, en die geen helper heeft’ (vers 12).

Dat zien we ook in de Kerstgeschiedenis. Was het niet daarom dat Hij geboren werd uit een laaggeplaatste vrouw, Maria (Luk. 1:48)? Was het niet daarom, dat Zijn eerste kraambezoek bestond uit herders? Was het niet daarom, dat Hij juist de straten der stad Zijn dienaren zond, en hen opdroeg: ‘breng de armen en kreupelen en blinden hier in’ (Luk. 14:21)?

En nog dieper ging het. Daarom werd Hij Zelf een Kind, een hulpeloos Kind, ‘in doeken gewonden en liggende in de kribbe’. Niet als krachtig man maar als zwakke Baby kwam Hij ter wereld. Met eerbied bedoeld: zo weet Hij hoe dringend wij hulp nodig kunnen hebben. ‘Want wij hebben geen hogepriester, die niet kan medelijden hebben met onze zwakheden, maar Die in alle dingen, gelijk als wij, is verzocht geweest, doch zonder zonde’ (Hebr. 4:15).

Weet dat God een Helper is. Geen nood is te groot om te kunnen of te klein om te willen helpen!

Al kunt u uitwendig uzelf helpen, zoek voor uw ziel de ware hulpeloosheid, om ‘door de nood gedreven’ u tot Hem te wenden (Ps. 146).

Weerspiegel Gods hulpvaardigheid voor iedere naaste die op uw weg komt, zoals de barmhartige Samaritaan dat deed. ‘Door de ontfermingen Gods’ (Rom. 12:1).

M. van Reenen V.D.m