En Jezus zeide tot haar: ‘Martha, Martha…’

Lukas 10:41

Martha voelde zich alleen staan. Ze liep zich het vuur uit de sloffen om te zorgen voor een goede ontvangst van Jezus en Zijn discipelen, maar Maria stak geen vinger uit. Vol verwijt richtte ze zich daarom tot de Heere Jezus.

Ze zei het niet tegen Maria zelf. Wel praten óver maar niet praten mét, daar zijn we goed in… Maar Maria heeft het natuurlijk wel gehoord. Je kunt je voorstellen dat ze opspringt: ‘Meester, dit is niet eerlijk van Martha…!’ Maar ze zegt niets, ze zwijgt.

Nu is Maria altijd erg zwijgzaam. Slechts één keer horen we iets uit haar eigen mond. Geen groot prater is ze, en waarschijnlijk geen grote geest. Maar als ze gewild had, had ze best met een paar woorden zichzelf kunnen verdedigen. Maar net als later tegenover Judas (Joh. 12:5-7) doet ze het niet. Ze zwijgt. En door te zwijgen zegt ze nog meer dan wanneer ze gesproken had.

Immers, als ze gesproken had, dan had ze maar één ding gedaan: zichzelf verdedigen. Of misschien ook nog wel: terugslaan. ‘Martha, zeg jij maar niks…!’ Wat zou ze daarmee gewonnen hebben? Misschien de discussie, maar niet Martha’s hart. En ook niet de vrede in haar eigen hart.

Toch doen we dat zo vaak. We worden aangevallen, we voelen ons misschien alleen maar aangevallen – en prompt schieten we in de verdediging of zelfs in de aanval. Je mag immers wel voor jezelf opkomen, je hoeft niet iedereen over je te laten lopen…?

Dat is op zich waar. In de Bijbel zien we regelmatig, dat Gods kinderen op een gelovige manier hun onschuld verdedigen. Denk aan Job, David, Paulus – en Jezus Zelf. Maar we zien net zo vaak, dat zij zwijgen. Denk aan Jozef, Mozes – en opnieuw Jezus Zelf. Hij wordt door Petrus als het Voorbeeld genoemd: ‘Die als Hij gescholden werd niet wederschold, en als Hij leed niet dreigde’ (1 Petrus 2:23).

Het vraagt geestelijke wijsheid: we­ten wanneer we spreken en wan­neer we zwijgen moeten. Die be­gint er mee, dat we zwijgen kunnen. Dat we niet onszelf ver­dedigen alsof ons leven er van afhangt.

Paulus heeft daar iets van geleerd. Hij schrijft: ‘Doch mij is voor het minst, dat ik van ulieden geoor­deeld word, of van een menselijk oor­deel’ (1 Kor. 4:3). Dat voelt vaak an­ders. ‘Wat zullen de mensen wel van me denken…?’ Wie complimen­ten krijgt groeit, wie kritiek krijgt krimpt ineen. Menselijk gezien zo begrijpelijk. (Inderdaad, daarom moeten we positief over anderen spreken.) Maar onze waarde hangt niet af van wat mensen van ons denken. ‘Wat is uw enige troost?’ ‘Dat ik niet mijn, maar mijns getrouwen Zaligmakers Jezus Christus eigendom ben’!

Daarom kan Maria hier zo rustig aan de voeten van de Heere Jezus blijven zitten. Ze hoeft zichzelf niet te verdedigen tegen Martha’s woorden, want ze weet van de goedkeuring van de Heere. Zo zegt ook Paulus het: ‘Die mij oordeelt is de Heere’ (1 Kor. 4:4).

Hij is niet alleen Degene Die mij oordeelt, maar ook Degene Die de ander oordeelt. Toen de Heere Jezus vals beschuldigd werd, wat deed Hij toen? Hij verdedigde Zich niet, maar wat deed Hij wel? ‘Hij gaf het over aan Dien Die rechtvaardig oordeelt’ (1 Petr. 2:23). Hij legde alle beschuldigingen neer voor Gods rechterstoel. De hoogste Rechter weet precies wat er allemaal waar is. Als wij onschuldig zijn, dan weet Hij dat. Als wij onrecht lijden, dan weet Hij dat ook. ‘O HEER, Gij ziet het, zwijg niet stil; Uw recht beslisse mijn geschil!’

En kijk, dat gebeurt! De Heere Jezus neemt het woord. ‘Martha, Martha’. Daar neemt Hij het op voor de zwakke Maria. Zijn woord is veel sterker dan het hare. Als Hij Martha terecht wijst, dan heeft dat vermaan een kracht die Maria er nooit aan kon geven. Zij mag nu schuilen achter Zijn woorden. En Martha mag zich laten gezeggen. Zo komen de woorden veel dieper bij haar binnen dan wanneer haar zuster ze gesproken had.

Zoals voor Maria zal Hij het voor al de Zijnen opnemen. Misschien wordt Zijn stem niet zoals toen hier op aarde gehoord. Maar wel in de hemel, voor Zijn Vader en de heilige engelen (Openb. 3:5). Wel in de ziel, waar je rust mag vinden in de wetenschap: ‘De Heere weet van me af. Als anderen mij onheus bejegenen, dat zij maar zo; als er maar vrede is met Hem!’ En eenmaal zal Hij het ook definitief voor al de Zijnen opnemen wanneer Hij optreedt als Rechter. Lees daarover NGB art. 37 maar!

Het komt er dan wel op aan, dat je Hem toebehoort. Want het is ook andersom: mensen kunnen in je roemen terwijl de Heere je nooit gekend heeft. Zijn oordeel is beslissend. Zoek eerst en vooral vrede met God. Kom daarom aan Zijn voeten: ‘Stel u gerust, zwijg Gode stil’. Wie leert zwijgen voor Hem, leert zwijgen voor mensen.

M. van Reenen V.D.m.