“Jezus nu had Martha en haar zuster en Lazarus lief”
(Johannes 11:5)

We weten inmiddels iets meer van Martha en haar man Simon. Simon is weer genezen, ze zijn weer bij elkaar, ze hebben een groot huis en alles wordt goed bijgehouden door Martha, die harde werkster.

Weten we nog meer, weten we iets over hun hart? Jazeker! Martha is een gastvrije vrouw, die haar huis met liefde juist voor de Heere Jezus open stelt. Dat geldt ook voor Simon. Zij hebben de Heere Jezus lief. Dat is een van de mooiste dingen die er over je gezegd kunnen worden.

Misschien denkt u wel: Dat is toch het állermooiste? Als de Heere Jezus aan je vraagt: ‘Hebt gij Mij lief?’ en je hart gaat open en je mag zeggen: ‘Gij weet alle dingen, Gij weet dat ik U liefheb.’ Als mensen op je letten, dan bestaat er toch niets mooiers dan dat ze zien: hij houdt echt van de Heere Jezus!

Toch is er nog iets diepers, iets nog rijkers. Iets wat eerder komt en later geleerd wordt. En dat is: ‘God heeft mij lief.’ Dat is groter en heerlijker, omdat dit vast ligt. Mijn liefde voor Christus kan verminderen, ja zelfs verdwenen lijken. Maar Zijn liefde verandert niet! ‘Ik, de HEERE, wordt niet veranderd, en daarom zijt gij, o huis Jakobs, niet verteerd.’ Als ik mijn liefde tot Hem niet meer voel, dan voelt Hij nog steeds dezelfde liefde tot Mij als eerst.

Zijn liefde is zo wonderlijk, omdat er eigenlijk geen reden voor is. Wij hebben álle reden om God lief te hebben, omdat Hij zo groot en heerlijk is, zo heilig en genadig. Maar wat voor reden heeft Hij om ons lief te hebben…? ‘De HEERE heeft geen lust tot u gehad noch u verkoren om uw veelheid boven andere volkeren (…) maar omdat de HEERE ulieden liefhad’ (Deut. 7:7-8). Meer nog, er is alle reden om ons niet lief te hebben. ‘Wij zijn van nature kinderen des toorns’ (Ef. 2:3). We geven God alle reden om ons te verwerpen. Wat is dan de reden voor Zijn liefde? Zijn liefde! ‘Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde, en daarom heb Ik u getrokken’.

Ziet u dat Zijn liefde groter is dan de onze? Dat te kunnen zeggen ‘God heeft mij lief’ nog wonderlijker is dan ‘God heb ik lief?’ Dus dat is ook het mooiste wat er over Martha, Maria en Lazarus (en Simon) te zeggen valt. Jezus had hen lief.
Hoe kwam dat zo? Nou, vast door hun gastvrijheid. Hij was zo hartelijk ontvangen, Martha deed zo veel voor Hem en Zijn discipelen, Maria luisterde zo trouw naar Hem. Zou Hij zulke mensen niet liefhebben?

O ja, dat is allemaal waar. Er was wederzijdse liefde. De Heere Jezus heeft van de gastvrijheid en warmte van dit huis genoten. Maar dat betekent nog niet, dat het bij hen begonnen is. Het is niet zo dat de Heere Jezus het land door gegaan is op zoek naar mensen die Zijn liefde waard waren. Hier geldt wat Johannes elders schrijft: ‘Wij hebben Hem lief, omdat Hij ons eerst heeft lief gehad.’ Hoe weten we dat? In het Evangelie staat dat niet, maar in het Evangelie staat wél hoe het zit met die liefde van God: ‘Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft’ (Joh. 3:16). Onder dit woord vielen ook deze broer en zussen. Hij had hen zo lief dat Hij Zichzelf aan hen gegeven heeft.

Jezus ging niet het land door op zoek naar mensen die Zijn liefde waard waren. Maar Hij ging wel het land door op zoek naar mensen aan wie Hij Zijn liefde kwijt kon. Opzoekende zondaarsliefde, zoals het lied zingt: ‘Ja, Zijn liefde zocht mij’. En hier waren mensen die Zijn ontferming opriepen. Simon de melaatse, Lazarus de zwakke, Maria de eenvoudige. (Van hen hopen we een volgende keer te horen.) Mensen die leerden dat zij het van ontferming moesten hebben, niet meer zichzelf op de been konden houden, niet langer Zijn liefde konden weerstaan. Zij proefden Zijn liefde toen konden ze niet meer bij Hem vandaan blijven. Toen was er voor hen niets heerlijkers dan om bij Hem te zijn. Vandaar dat voor Hem en Zijn discipelen de deur altijd open stond, vandaar dat Maria zat aan Zijn voeten; dat was voor haar de hoogste plaats!

Dus Zijn was liefde eerst, toen die van hen. En toch geldt ook, dat je vaak Zijn liefde pas later leert kennen. En dan bedoel ik: met persoonlijke toepassing. Zodat je kunt zeggen: Jezus heeft mij lief, ook mij, zelfs mij.

Het geloof betekent wel: het erkennen van Gods liefde. Die niet langer kunnen ontkennen en wantrouwen, maar omhelzen en vertrouwen. En toch, als je dan kijkt in je hart, dan durf je eerder zeggen: ‘Ik heb Hem lief’ dan ‘Hij heeft mij lief’. Maar dat is wel wat je mag en moet leren. Als je Hem liefhebt, dan kan dat alleen doordat Hij jou liefheeft. Wat wordt je daar klein onder: ‘Ben ik het, Heere?’

Martha, Maria en Lazarus wisten dat de Heere hen lief had. De Evangelist vond het belangrijk om dat nog afzonderlijk te vermelden. Waarom? Dat heeft natuurlijk alles met de geschiedenis te maken. In Johannes 11 gaat het over de ernstige ziekte van Lazarus. Een ziekte die zo ernstig is dat het zeker zijn dood zal worden als de Heere het niet verhoedt.

Als zoiets in je leven gebeurt, kan alles over de kop gaan. Al je zekerheden, al je troost, al je denken over God. ‘Als God van mij afwist, zou Hij dan dit laten gebeuren?’ Of misschien denken anderen wel zo, net als bij die blindgeborene: ‘Wie heeft er gezondigd, deze of zijn ouders, dat hij blind zou geboren worden?’ (Joh. 9:2). God moet je haast wel verworpen hebben als Hij dit laat gebeuren… Nee, zegt de evangelist, nee! Jezus had Lazarus lief, ook toen Hij het liet gebeuren dat Hij zo ernstig ziek werd. Zijn liefde kun je niet afmeten aan de omstandigheden! Je leest Zijn liefde in het Woord, je herkent ze in je hart.

Wat is die liefde ook onmisbaar als de stormen komen. Als Martha en de anderen maar zouden weten dat Jezus hen lief had, dan zouden ze niet moedeloos hoeven zijn. Ze weten dat ook wel, maar benoemen Zijn menselijke liefde (filia, vers 3). Maar als zij nu maar wisten van Zijn eeuwige, Goddelijke liefde (agape, vers 5), dan zouden zij met Paulus roemen (Rom. 8:31-33): ‘Christus is het, Die gestorven is; ja, wat meer is, Die ook opgewekt is, Die ook ter rechter hand Gods is, Die ook voor ons bidt. Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus?’

M. van Reenen V.D.m.