11 oktober 2020

2 Samuël 19:1-8

Predikant:

1. En Joab werd aangezegd: Zie, de koning weent en bedrijft rouw over Absalom.
2. Toen werd de verlossing te dienzelven dage het ganse volk tot rouw; want het volk had te dienzelven dage horen zeggen: Het smart den koning over zijn zoon.
3. En het volk kwam te dienzelven dage steelswijze in de stad, gelijk als het volk zich wegsteelt, dat beschaamd is, wanneer zij in den strijd gevloden zijn.
4. De koning nu had zijn aangezicht toegewonden, en de koning riep met luider stem: Mijn zoon Absalom, Absalom, mijn zoon, mijn zoon!
5. Toen kwam Joab tot den koning in het huis, en zeide: Gij hebt heden beschaamd het aangezicht van al uw knechten, die uw ziel en de ziel uwer zonen en uwer dochters en de ziel uwer vrouwen en de ziel uwer bijwijven heden hebben bevrijd;
6. Liefhebbende die u haten, en hatende die u liefhebben; want gij geeft heden te kennen dat oversten en knechten bij u niets zijn; want ik merk heden, dat zo Absalom leefde en wij heden allen dood waren, dat het alsdan recht zou zijn in uw ogen.
7. Zo sta nu op, ga uit en spreek naar het hart uwer knechten. Want ik zweer bij den HEERE, als gij niet uitgaat, zo er een man dezen nacht bij u zal vernachten! En dit zal u kwader zijn dan al het kwaad dat over u gekomen is van uw jeugd aan tot nu toe.
8. Toen stond de koning op en zette zich in de poort. En zij lieten al het volk weten, zeggende: Zie, de koning zit in de poort. Toen kwam al het volk voor des konings aangezicht; maar Israël was gevloden, een iegelijk naar zijn tenten.