“… Maria, welke ook zittende aan de voeten van Jezus Zijn Woord hoorde.”
(Luk. 10:39)

De Heere Jezus is weer met Zijn discipelen bij Jeruzalem aangekomen, om daar één van de godsdienstige feesten te vieren. Dat is geen bezoek voor één dag, dus hebben ze een verblijfplaats nodig. In Jeruzalem is het tjokvol, dus daar valt het niet mee om met zo’n groot gezelschap ergens te verblijven. Maar door de voor­zienige hand van Zijn Vader is er een groot huis op Zijn pad gekomen: Simon ‘de melaatse’ en zijn vrouw Martha stelden hun huis voor Hem open, en altijd als Hij in de buurt van Jeruzalem is, is Hij daar welkom.

Gastvrij heet Martha het grote gezelschap welkom, natuurlijk kunnen ze hier verblijven, en Martha zal gelijk voor een goede maaltijd gaan zorgen! Wat bijzonder is dat; de schrijver, Lukas, zal nu wel eerst onze aandacht vragen voor de grote liefde van Martha, die bereid is om alles voor de Heere Jezus te doen?!

Nee, toch niet. Martha verdwijnt naar de achtergrond, en Lukas schijnt met zijn zaklamp op een ander daar in huis. Iemand die bijna altijd op de achtergrond staat. Zij stond niet bij de deur om Jezus te verwelkomen, haar lukt het niet om een grote maaltijd te organiseren. Maar dat is niet waar Lukas onze aandacht voor vraagt. Niet wat ze níét kan maar wat ze wél kan staat voorop.

Maar… ze doet toch niets…? Kijk haar daar eens zitten. Terwijl Martha het vuur uit de sloffen loopt, zit Maria maar stil. Ze doet niets, ze zegt niets – je zou bijna zeggen: ze is niets.

Dat is alleen niet waar. Ze is niets in zichzelf, dát is waar. In haar leven wordt zichtbaar wat Paulus later schrijft: ‘Ik leef niet meer, maar Christus leeft in mij’. Want kijk waar zij zit: aan de voeten van Jezus. Dat is een plaats vol betekenis!

Immers, om aan de voeten van de Heere Jezus te komen moet je (slechts) zakken. Daar kwamen hulp­behoevenden terecht. Aan Zijn voeten legden de mensen ‘kreupelen, blinden, stommen, lammen en vele anderen’ (Matth. 15:30). Deze mensen voelden dat zij zichzelf en elkaar niet konden helpen; Jezus alleen kon het. Aan de voeten van Christus leer je hoe onmachtig en afhankelijk je bent.

Aan de voeten van Jezus klaagden mensen hun nood. Zo kwam Jaïrus Hem smeken of Hij zijn dochtertje zou kunnen genezen (Luk. 8:41). Hier stortte hij zijn hart uit, waarbij hij alleen nog maar hopen kon op Goddelijke ontferming. ‘Zo slaan wij ’t oog op onze Heer’, tot Hij ook ons genadig zij.’

Aan de voeten van Jezus is de plaats om je dank te brengen. Zo zat daar de man die bezeten was geweest door een legioen van duivelen (Luk. 8:35). Hier zat deze man om te belijden dat hij zijn verlossing volledig aan de Heere te danken had, en dat hij nu voor altijd Hem wilde toebehoren.

Aan de voeten van Jezus is de plaats van aanbidding. Zo kwamen daar de vrouwen na de opstanding (Matth. 28:9). Zij waren zo verwonderd dat Hij was opgestaan, zij wilden zo graag laten zien hoeveel Hij hen waard was.

Aan de voeten van Jezus is ook de plaats van onderwijs; dat zet Lukas het meest op de voorgrond: ‘Zijn Woord horende’. Zoals Paulus later van zichzelf vertelt dat hij ‘aan de voeten van Gamaliël [is] onderwezen’ (Hand. 22:3).

Dit is voor de volgende keer. Nu gaat het om die plaats zelf. Wie daar zit spreekt een belijdenis uit: ‘Ik niets, U alles’. Ik heb niets, ik kan niets, ik verdien niets, ik ben niets. En daar tegenover: ‘U kunt alle dingen, U geeft alle genade, U bent al mijn liefde waard, U bent de Allerhoogste’.

Dat is iets dat we een keer moeten leren. We vragen ons wel eens af waaraan je nu echte bekering herkent. Dat is niet aan de manier waarop het gegaan is maar aan de plaats waar je gekomen bent:  is Christus alles voor u geworden? De volkomen, onmisbare Zaligmaker?

Deze les moeten we ook telkens weer leren. Kijk maar naar dit gezin. Martha heeft ook Jezus lief gekregen, maar zij draaft aan die plaats voorbij. Maria zit er, en Martha moet het opnieuw leren. Herkent u dat? Je bent weer druk met duizend dingen zodat je aan Jezus’ voeten voorbij loopt. Of je bent wat geworden met je geestelijke ervaringen, zodat Jezus’ voeten je te laag zijn. Of het geestelijk leven staat gewoon op een laag pitje, zodat je de waarde van die plaats amper meer kent.

Maar wat is het een goede plaats! ‘Zalig, zalig niets te wezen in het eigen oog voor God’. Hier hoef je niets meer te hebben, maar mag je Hem alles laten doen. Leven uit genade, leven uit Zijn kracht, leven in verwachting van wat Hij nog doen zal. ‘Opdat gij moogt weten, […] welke de uitnemende grootheid Zijner kracht zij aan ons, die geloven (Ef. 1:18-19).

M. van Reenen V.D.m.