“Maar ik zal uitzien naar de HEERE, ik zal wachten op de God mijns heils; mijn God zal mij horen”
(
Micha 7:7)

Het is advent. Enkele keren hoorden we de boodschap van de Heere vanuit Micha. Indrukwekkende hoofdstukken zijn dat: Micha 4 en 5. Het is niet gemakkelijk te begrijpen misschien. Maar als je verstaat wat er gezegd en geschreven is dan laat het diepe indrukken bij ons na. Wij hebben het profetische woord dat zeer vast is!

Nu, ook de hoofdstukken 6 en 7 mogen er wezen. God heeft een twist met Zijn volk. Zou Hij dat zo langzamerhand ook niet met ons hebben, denkt u? Het zou mij niets verbazen. Het klinkt dan ook dreigend: Hoort de roede en wie ze besteld heeft! Wie zou dan ook nu niet vrezen?

Waarom die roede? Omdat in Juda de inzettingen van het huis van Omri werden onderhouden. Omri was de vader van Achab. Via Athalia waren de kwade zeden en gewoonten, die eerst vooral in het Noordrijk werden aangetroffen, ook in Juda binnen gedrongen. Athalia was inmiddels allang dood. Het huis van Omri was uitgeroeid. Maar daarmee was het geïmporteerde kwaad niet mee in het graf verdwenen. Het ganse werk van Achab, de koning van Samaria, was nog steeds ook in Jeruzalem springlevend.

Dat kwam niet alleen in godsdienstzaken tot uiting, zoals in afgoderij en een vals vertrouwen op de vele offers die ze brachten. Nee, Micha legt vooral de nadruk op de tweede tafel van de wet. Men verkocht elkaar knollen voor citroenen. Valse weegschalen en veel te kleine gewichten waren schering en inslag. Zo bedotte de een de ander. Dat leidde tot een grote ontwrichting van de samenleving. Er was nauwelijks nog iemand waarop je kon vertrouwen. De ene mens maakt jacht op de andere. Rechters zijn omkoopbaar. Zelfs de besten onder het volk zijn scherper dan een doornheg. Je kan je beste vriend nauwelijks nog geloven. Je moet oppassen voor je vrouw met wat je haar vertelt. Zonen verachten hun vaders, dochters hun moeders. Schoondochters hun schoonmoeders. Je huisgenoten, daar bevinden zich je vijanden en verraders onder. Het lijkt op de situatie die ons getekend wordt in Psalm 12: Behoud, o HEERE, want de goedertierene ontbreekt, want de getrouwen zijn weinigen geworden onder de mensenkinderen. En heeft Jezus niet gezegd, dat dit ook kenmerkend zal zijn voor de laatste dagen? In Zijn rede over de laatste dingen noemt Hij het als een teken van de tijd, die aan de wederkomst zal voorafgaan. De apostelen bevestigen dat in hun brieven. De mensen zullen onbetrouwbaar zijn, hatelijk en elkaar hatende, ongehoorzaam, ongezeglijk, onverzoenlijk, wreed, opstandig tegen de ouders, zonder natuurlijke liefde. Zien we dat niet ook in onze dagen of staat bij mij de bril scheef op het gezicht? Wij leven volgens mij  in een tijd waarin straffeloos allerlei kwaad kan worden bedreven. Het kwaad wordt goed genoemd en het bittere zoet. De inzettingen van Omri worden onderhouden. Zie de roede en wie ze besteld heeft, zo roept de Heere ook tot ons land en volk.

En dan opeens tegen die pikdonkere achtergrond: Maar!! De profeet geeft het niet op. Als er dan bij de mensen helemaal geen verwachting meer is … Als ook de profeet zelf niet brandschoon is en er dus ook van hem geen verwachting meer is… Dat laatste is het geval, want hij moet het zeggen in vers 9 dat hij Gods gramschap dragen zal om dat ook hijzelf tegen Hem gezondigd heeft. Wat dan?

Dan zal ik uitzien naar de HEERE!  Dat  ‘’ik” staat in de tekst heel nadrukkelijk vooraan. Wat mij betreft, mij aangaande.  Hij spreekt hier tevens namens het gelovige volk dat er nog in Juda was. Er blijft niets over dan te wachten op de God van mijn heil. Adventsverwachting. Ik sta op wacht. Meer dan de wachters op de morgen, de wachters op de morgen, zegt Psalm 130. Het woord dat met uitzien wordt vertaald wordt elders met spieden weergegeven. Zoals spieders staan te turen in de verte, zo zal ik op mijn uitkijkpost staan om iedere beweging van de kant van de Heere waar te nemen. Alleen is het dan niet vijandig bedoeld zoals verspieders een vijand bespieden. Maar hoopvol.

Bent u ook zo teleurgesteld in mensen. Ik wel, vele malen. Het heeft me zelfs naar mensen toe gereserveerd gemaakt. Dat doet heus wel eens pijn. Meer pijn nog doet het als je teleurgesteld raakt in jezelf. Omdat je tegen God gezondigd hebt. Hoe donker kan het dan zijn. In vers 8 spreekt de profeet dan ook over in duisternis gezeten zijn. Dat is niet alleen vanwege zijn tegenstanders, die hier voorgesteld  worden als een vijandige vrouw (vijandin). Het is ook vanwege zichzelf. Donker, aardedonker kan het zijn. Ook in onze tijd, ook in ons hart.

Maar, niet gewanhoopt. Wanhopen deed Micha en het gelovige volk namens wie hij spreekt ook niet. Mijn God zal mij horen. Hij is de God mijns heils. De HEERE zal mij tot een licht zijn. Dat zal Hij zelfs al wezen terwijl ik nog midden in het duister zit. Hij zal mij uitbrengen aan het licht. Wacht maar op de HEERE! Wacht op Zijn Christus. Staar je als het ware maar blind op Hem. Dat is het ware adventsleven. Want zo zei Micha’s tijdgenoot, Jesaja, het: ‘’Het volk dat in duisternis wandelt zal een groot licht zien, degenen die wonen in het land van de schaduw des dood over dezelven zal een licht schijnen.’’ Hopen en wachten dus, uitzien naar Hem. Mijn God zal mij horen. De God des Heils, de God van Jezus.

Ds. J.L. Schreuders