“Want waarlijk, Hij neemt de engelen niet aan, maar Hij neemt het zaad Abrahams aan.”
(Hebreeën 2: 16)

Engelen of mensen. Om de vraag te beantwoorden wie de voornaamste van die twee  zijn, wijzen wij terug naar den beginne, de schepping . De mens was bij de schepping  beelddrager van God. Dat wordt van de engelen nergens gezegd. En straks in de voleinding der eeuwen zal de mens ook weer boven de engelen staan. Hebreeën 2 zegt het helder en duidelijk: Hij heeft aan de engelen niet onderworpen de toekomende wereld van welke wij spreken. Nee, de mens wordt eenmaal gesteld over de werken van Gods handen. Psalm 8 zegt het zo duidelijk:  Waar schapen zijn of ossen in de weiden; Gij hebt het al in zijne macht gesteld. Aan het begin en aan het einde dus is en wordt  de mens boven de engelen gesteld, ook boven de goede engelen, die hun beginsel hebben bewaard, zelfs boven Michael en Gabriel. Ongelofelijk, maar  geheel overeenkomstig  de Schrift en dus volkomen waar.

Maar op dit moment is dat niet zo. Door de zonde is de mens in rang en stand gekelderd. Hij is door God een weinig minder dan de engelen gesteld en terecht. Een weinig betekent dan niet: een beetje, want zo’n beetje is het niet. Het betekent een korte tijd. Het gaat om de bedeling van de zonde, die met de zondeval begonnen is, die nu gaande is en straks met de wederoprichting van alle dingen zal eindigen. Dat zijn in Gods ogen maar enkele dagen zelfs maar uren. Naar ons begrip is het geen korte tijd, maar voor God is het dat wel. Een weinig tijds dus. Zo zegt dan ook  terecht onze berijming van Psalm 8: Gij deedt hem wel een weinig tijds beneden het engelenheir een rang en plaats bekleden. Gedurende die korte tijd van het heden staat de mens geducht onder het engelenniveau. Vandaar dat de apostel ook schrijft dat wij nu niet zien dat de mens alle dingen onderworpen zijn. Daar is nu echt helemaal niets van te merken. Mensen zijn door de zonde stervelingen geworden, vlees en bloed, dat het koninkrijk van God niet kan beërven. In elk geval ver onder het niveau van de engelen. Een ernstige werkelijkheid.

Maar: hoe kan die mens weer terug komen, zodat hij weer boven de engelen terecht komt en boven hen  zijn rang en plaats bekleedt? Kan dat eigenlijk nog wel? Dat zou een wel heel groot wonder  wezen. Hoe klimt hij tot die waarde?  Juist aan dat wonder heeft Christus de hand gelegd.

Christus is namelijk Zelf een weinig tijds minder dan de engelen geworden. Hij heeft ons vlees en bloed aangenomen om het lijden des doods te kunnen ondergaan. Zo is hij voor vele(!) Adamskinderen Leidsman tot zaligheid geworden. Leidsman door Lijdsman te worden. Hij schaamde Zich niet verloren mensen Zijn broeders te noemen. Hij werd hun in alles gelijk behalve in het zondigen. Hij, Die heiligt (Christus) en zij, die geheiligd worden (de verloste mensen) zijn immers allen uit een voorvader afkomstig. Dat is Adam. Ook Christus werd een mensenzoon, een Adamskind. Zo paste het. Zo moest het geschieden met een goddelijk moeten. In al onze benauwdheden werd Hij benauwd. Zo heeft Hij door te sterven de duivel de kop vertrapt. Al kostte het Hem de verzenen. Het ging in de weg van lijden en strijden. Het kon niet anders.

Zo leidt Hij vele verloren mensen naar de zaligheid.  Welke mensen zijn dat? Dat zijn zij, die evenals Abraham geloven in die God, Die de goddelozen rechtvaardigt. Zo stond ook Abraham dus voor de Heere.  Als een goddeloze in zichzelf. Maar ziende op de belofte dat in Zijn Zaad, dat is Christus, alle volken der aarde gezegend zouden worden, heeft Abraham ook zelf de zaligheid gevonden. Door middel van het geloof is het Hem  genadig als gerechtigheid toegerekend.  Wees eens eerlijk:  bent u meer dan een goddeloze? Zeg, wat een verbeelding!  Zelfs Abraham, aan wie wij geen van allen kunnen tippen, rekende zichzelf een goddeloze te zijn en zouden wij dan ons hoofd boven dit maaiveld durven uit te steken? Een goddeloze, ja dat ben ik, een vijand, een zondaar. Zij, die dat erkennen en voor wie Christus de Leidsman ter zaligheid wordt, worden weer boven de engelen geplaatst. Want niet aan de engelen maar aan de mens,  ja, de door Christus verloste mens, wordt de toekomende wereld onderworpen. Hij neemt het zaad van Abraham aan. Zaad van Abraham, ja dat zijn alle goddeloze zondaren, die net als Abraham geloven in die God, Die de goddeloze rechtvaardigt. Zij worden nu al Gods kinderen genaamd.  Zij zullen straks tezamen met de Mensenzoon, Die nu al met heerlijkheid en eer bekroond is, heersen over de werken van Gods handen. Het wordt  dus weer zoals het in het paradijs geweest is. De mens de engel weer te boven!

Het is dus nog niet zo gek om een  verloren mens te zijn, al strekt dat ons op zich natuurlijk niet tot eer. Toch mag je God danken dat je mens bent en geen engel. Want waarlijk, Hij neemt de engelen niet aan, maar Hij neemt het zaad van Abraham aan mensen, ja  verloren mensen. De engelen, die boven zijn, hebben nooit Gods liefde geproefd voor het verlorene.  Zij weten niet wat dat is. Zij verblijden zich wel in de hemel over iedere zondaar, die zich bekeert, maar het is slechts blijdschap over een ander. Wat Gods liefde voor een zondaar inhoudt en hoe dat gevoelt, dat  proeven en smaken zij niet. Zij zijn zelfs  begerig daar in te mogen zien, zo zegt de Bijbel op een andere plaats. Maar de verloren mens mag het beleven.

Ik dank dus de Heere dat ik een mens, een verloren mens, ben en geen engel. Want in Christus neemt Hij mij aan. Hij raapt me op van langs de weg en neemt me mee. Hij adopteert me tot kind en erfgenaam van alles. Ik dank God dat ik een verloren  mens mag zijn met Christus als Lijdsman en Leidsman. U ook? Er is alle reden dus om op deze grote zaligheid acht  te slaan. Wie dat niet doet, die komt er niet. Die zal altijd  ver onder de rang van de goede engelen moeten blijven. Hij zal straks zelfs met de kwade engelen geworpen moeten worden in de poel des vuurs. Dan is er geen ontvluchten meer  aan. Zover zal het met je komen, maar  dat behoeft niet. Hij neemt immers nu nog  steeds  geen engelen maar mensen aan!

Ds. J.L. Schreuders