“Verwerp mij niet van Uw aangezicht en neem Uw Heiligen Geest niet van mij.”
(Psalm 51:13)

Iedereen weet wel dat David deze psalm uitsprak en schreef na de bedreven bloedschulden met Bathseba en Uria. Het is een groot smeekgebed geworden om genade. Maandenlang had hij met zijn schuld rond gelopen. Schuld, die zeker wel knaagde aan zijn geweten (zijn sap werd veranderd in zomerdroogte) maar toch niet werkelijk schuld werd voor God. Hij verborg het. Totdat Nathan, de profeet, doel trof met zijn: Gij zijt die man. Toen werd het beleden schuld ten overstaan van de HEERE.

Een van de smeekgebeden die hij dan laat horen, heeft betrekking op de Heilige Geest. Nee, het was nog geen Pinksteren geweest- dat zou nog duizend jaar duren! – maar de Geest was er al van eeuwigheid af. En in Davids leven was de Geest al heel vroeg werkzaam. Hij vertrouwde al op God toen hij nog was aan de borsten van zijn moeder. Dat vertrouwen en steunen op de HEERE moet door de Heilige Geest zijn gewerkt. Van nature doet niemand dat. Ook Johannes de Doper was vervuld met de Heilige Geest van de buik van zijn moeder af. Hoe heerlijk is dat! Zo jong begenadigd.

Maar Gods kind viel in een ernstige zonde. Zeker, zonden zijn er iedere dag. Zij zijn dan ook dagelijks reden om ons voor God te verootmoedigen. Dat heeft David ook gedaan: Gedenk niet de zonden mijner jonkheid, noch aan mijn overtredingen. Zo heeft hij zich jaren lang in de godsvrucht mogen oefenen.

Inmiddels is hij koning geworden in Sauls plaats. Dan wil het nog wel eens gebeuren dat de zorgeloosheid toeslaat. Als het waken en bidden tegen de verleiding van de zonden verslapt dan kan men in grote zonden vallen. Dat is met David gebeurd. Het kan door eigen schuld met ieder die God vreest, gebeuren. Wat een duisternis komt er dan over je ziel. Je bedroeft de Heilige Geest bitter. Het gevoel van de genade is weg. Totdat Nathan kwam………

Toen bleek dat de Heilige Geest niet geheel van David gescheiden was. Hij wekte in hem het berouw op. Er werden genadesmekingen uit zijn mond gehoord. Een van die smekingen betrof dus de Heilige Geest. Nee, de Geest was duidelijk niet van David geweken. Dat weten en zeggen wij. En het is ook zo. Maar voor David zelf heeft dat zeker niet zo gevoeld. De Geest van God leek wel van hem gescheiden. En als dat nog niet zo was, dan zou het in elk geval recht zijn als het ten spoedigste gebeurde. Dat horen we dan ook David zeggen : Verwerp mij niet van Uw aangezicht. U zou het terecht kunnen doen. En neem Uw Heilige Geest niet van mij.  Het zou niet te verwonderen zijn als Deze definitief en finaal Zich van mij zou af keren. Het is Gods gelovigen zo vaak een wonder dat de Heilige Geest al niet tig keren van hen is geweken. Je hebt Hem immers zo getergd. Hij kan dan toch niet in je blijven wonen. In zo’n vuile en ontwijde tempel als jouw ziel en lichaam zijn, kan toch de Heilige Geest het niet uithouden. Daar willen de zwijnen nog niet wezen, laat staan de goede Geest van God.

En toch kun je de Heilige Geest niet missen. Daarom klinkt het gebed: Neem Uw Heilige Geest niet van mij. Doe het toch niet geheel en al en niet definitief. Laat Uw Geest weer Zijn kracht aan mij laten zien. Dat gebed is het zuiverste bewijs dat de Heilige Geest niet geheel geweken is, maar zich slechts voor een tijd heeft schuil gehouden. Gelukkig maar. Anders zou je zonde een zonde tot de dood zijn met de eeuwige rampzaligheid tot gevolg. Dat laat de HEERE niet geschieden. Hij bracht David door Zijn Woord en Geest weer tot bekering. David vroeg met een waarachtig hart om vergeving en hij kreeg die ook. De Heere heeft uw misdaad weg genomen, zei Nathan. Hij kreeg terug de vreugde des heils.

Beste lezers, hoe nodig is ons de Heilige Geest. Hij is nodig als je Hem nog niet kent en Hij in jou nog niet werkzaam is. Maar Hij is ook nodig als Hij reeds in je woont. Nodig om voor dagelijkse zonde bewaard te blijven, maar zeker ook voor grote en ergerlijke zonden. Hoeveel te meer  smeken  wij om Hem als wij in zeer zware zonden zijn gevallen en wij bemerken dat wij daarmee de Heilige Geest smaadheid hebben aangedaan. Dan wordt het: Laat Hem toch niet weggaan bij mij, Heere, want ik ben Zijn inwoning niet waardig gebleken. Wat een troost dat de Heilige Geest dan blijft en dus niet scheidt. Natuurlijk mogen we daar geen misbruik van maken. Zo van: als Hij toch altijd blijft, dan is een zonde ook niet meer zo rampzalig en dan kan dat zondigen wel een keer. Wie zo redeneert, bewijst daarmee geen kind van God te zijn. Nee, het is een wonder dat Hij niet geheel en al scheidt. En wonderen kun je niet bekijken. Daar zijn het wonderen voor. Het moet ons maar de bede ontlokken vanuit ons hart: Ai, laat van mij Uw Heil’gen Geest niet scheiden. Wat een troost dat Hij dan metterdaad niet scheidt maar eeuwig blijft.

Ds. J.L. Schreuders