“Als ik zeide: Mijn voet wankelt; Uw goedertierenheid, o HEERE,  ondersteunde mij. Als mijn gedachten binnen in mij vermenigvuldigd werden, hebben Uw vertroostingen mijn ziel verkwikt.’’
(Psalm 94: 18 en 19)

N.N. zo heet de dichter van deze psalm. Nomen Nescio, een naam weet ik niet. Het zou zomaar David kunnen zijn, maar niets is er zeker. Alleen God weet het.

Hij heeft een probleem, dat is wel duidelijk. Hij ziet dat de goddeloze mensen denken dat zij altijd maar hun gang kunnen gaan. Zij verbrijzelen Gods volk en menen dat niemand hen een voet dwars zal kunnen zetten. Ook God niet. De Heere hoort en ziet toch niet wat zij allemaal uitvoeren. Het is ronduit ergerlijk te moeten aanzien dat zij volgens dit principe te werk gaan.

Maar zou dat waar zijn, dat de zaak er zo bijligt?  Nee, de dichter is tot het inzicht gekomen dat God wel terdege alle dingen in ogenschouw neemt. Hij die oor en oog maakte, het kan toch niet zo zijn dat Hij Zelf blind en doof is? Nee, hij roept de Heere op om vergelding te doen. Dat de Heere toch niet door daarmee al te lang te wachten voedsel zou geven aan het ijdele denken dat Hij niets doet. Dat de Heere de boze mensen toch snel uit de droom zou helpen.

Ondertussen hebben Gods kinderen rustig de tijd af te wachten dat God gaat optreden. Wachten is vaak niet hun sterkste kant. Het moet bij ons het liefst gisteren al klaar zijn. Toch is hij welgelukzalig, die het nut van de onderdrukking weet en voordeel trekt zelfs uit het leed. Wie zich geduldig gedraagt en de roede kust (zegt de berijming prachtig) is goed af. God gaat namelijk zeker optreden. Je zult het zien. De hoogmoedige dwazen komen in de kuil door Hem gegraven terecht!

En dan wordt de dichter van vers 16 tot vers 19 persoonlijk. Hij komt zelf voor de dag. Het is niet zo dat hij het allemaal voor anderen heel mooi weet te zeggen hoe het zit. Van die mensen heb je wel eens. Zij kunnen praten als Brugman. Zus en zo gaat de Heere met Zijn kinderen om en dit en dat moet er worden gedaan. Maar het is allemaal theorie en geen praktijk. Zij weten hoe het moet en ze weten hoe het gaat. Alleen zelf hebben ze er geen enkele kennis aan. Zodra je ze vraagt wat er in hun eigen leven van aan te treffen valt, dan staat de wagen hortend en stotend stil. Er komen hooguit wat gemeenplaatsen los: het zal niet zomaar gaan en er zal nog heel wat gekend moeten worden. Dan is wel een ding duidelijk: dat zij er zelf helemaal niets van kennen. Bent u zo’n prater bij wie het in feite armoedetroef is? Ik zeg dat je er geen stap dichter door bij de hemel zult komen. Mijn ervaring is, dat het met zulke types- wat je ook naar voren brengt- trekken aan een dood paard is. Wees ervoor gewaarschuwd dat je niet zelf zo eentje wordt of blijft.

Gelukkig is in Psalm 94 niet een dergelijk type aan het woord. Hij weet tenminste waarover hij het heeft. Hij zelf is zo’n gelukzalig man, die op de Heere weet te wachten. Hij stelt zich namelijk de vraag wie het voor hem (“voor mij” 2 keer in vers 16!) tegen de boosdoeners op zal nemen. Hij weet het antwoord vanuit eigen ervaring. Dat is altijd beter dan tien keer hebben horen zeggen! De HEERE, dat is het antwoord. Zo was het, zo is het en zo zal het zijn. Heel indrukwekkend is het wat hij zegt: Als Hij niet mijn Hulp was geweest, mijn ziel had bijna in de stilte gewoond. Het was haast over en uit met hem. Zo ik niet had geloofd…(puntje puntje puntje), dan weet je het wel, zo zegt Psalm 27.  En Psalm 124 zegt: zij zouden ons levend verslonden hebben en een stroom zou over onze ziel zijn gegaan. Onze hulp is in de Naam des HEEREN , Die hemel en aarde gemaakt heeft.

Hij vult het nader in. Toen hij bij zichzelf dacht: Nu wankel ik en ik houd het niet vol, toen was Uw goedertierenheid er om mij te ondersteunen. Het was allemaal genade! Allemaal vrije gunst en trouw, die eeuwig Hem bewoog. Alles liefde, goedheid en ontferming. Dat alles zit namelijk opgesloten in dat meest volle woord: goedertierenheid (in de Statenvertaling een enkele keer ook wel met weldadigheid vertaald). Daar moet een arme zondaar het van hebben. Genade slaat de klok. Iedere keer weer als de HEERE een wankelende ziel overeind houdt. Het zal niet gebeuren dat de rechtvaardige ten val komt. Hoe weet je dat? Van mij, zegt de N.N. die in deze psalm aan het woord is. Ik heb het zelf ervaren. Een goed en leerzaam getuigenis.

Verkwikkende vertroostingen. Ja, ook die waren er. En wilt u weten wanneer die er waren? Juist op die momenten, dat mijn gedachten in mij zich vermenigvuldigden, zo zegt onze psalmdichter. Toen begon alles zich op te stapelen in de ziel. Het werden kluwen van gedachten, bergen waar hij niet over heen kon kijken. De gedachten van zijn hart verschrikten hem ook. Dat kun je op maken uit het woord: vertroostingen. Er was vrees, droefheid en angst. Al Gods kinderen worden daarmee van tijd tot tijd wel gekweld. Zij lopen erin vast. Het wordt donker in de ziel. En de overleggingen klommen maar, werden hoger en hoger. Toen, toen kwamen er boodschappen van vertroosting in zijn ziel. De Geest van God kwam met het evangeliewoord. Hij liet de vertroostingen (het waren er meer dan een) achter in de ziel. Het was als koud water voor een vermoeide ziel. Het was al kalmerende zalf op een heftig jeukende plek. Het was als balsem voor het hart. Verkwikkende vertroostingen komen bij de HEERE vandaan. Dat is van de drieenige God, Vader, Zoon en Heilige Geest. Zijn woorden en beloften, toegepast door de Heilige Geest kunnen er wat van. Zij zijn geen doekjes voor het bloeden. De dichter mag het zelf tegen de Heere vertellen. Hij spreekt in vers 18 en 19 de HEERE aan. Vertel het Hem ook maar als je er weet van gekregen hebt. Zeg het Hem maar hoezeer dat je erdoor bemoedigd werd en vertroost en verkwikt. De Heere wil het horen en ieder ander mag het horen. Wat God doet aan een ziel, die het niet meer weet, bij wie de gedachten boven het hoofd zijn uitgestegen.

Onze God is allerminst blind en doof. Daarom zal Hij Zijn volk niet begeven en Hij zal Zijn erve niet verlaten (vers 14). Als deze God de onze maar is, door Jezus Christus, de Heere.

Ds. J.L. Schreuders