“En een zekere vrouw met name Martha ontving hem in haar huis.”
(Lukas 10:38)

De Heere Jezus had als mens nagenoeg niets in bezit. Zelfs geen kussen (Luk. 9:58). Maar in Galilea was wel een huis waar Hij woonde (Joh. 1:40); als Hij daar was, dan kon er gezegd worden dat Hij ‘in huis was’ (Mark. 2:1), dus daar was Hij thuis. Het huis was dan wel niet Zijn eigendom, maar Hij kon er in- en uitlopen, zoals Elisa in Sunem (2 Kon. 4:10).

Vaak was de Heere Jezus niet in Galilea maar in Jeruzalem. Daar had Hij niet zo’n eigen woonruimte. Meer dan eens verbleef Hij dan op de Olijfberg (Luk. 21:37). Maar als Hij binnen wilde slapen, dan moest Hij het hebben van iemand die zijn woning voor Hem open stelde. Dat kon niet iedereen, want wie de Heere Jezus ontving, kreeg Zijn discipelen er bij, twaalf mannen in elk geval.

En zo’n gastvrije woning kwam er! We weten niet wanneer het gebeurd is, maar op een keer werd de Heere Jezus in Bethanië hartelijk uitgenodigd om binnen te komen, om de maaltijd te gebruiken en te overnachten. En daarna was Hij telkens weer welkom als Hij in Jeruzalem kwam. Het kan haast niet anders of deze mensen zijn gedurende het optreden van de Heere Jezus geraakt door Zijn wonderen en Zijn prediking. In hun hart zijn geloof en liefde geboren. Zij wilden nu zo graag iets terugdoen voor de Heere Jezus Die zo veel voor hen gedaan had…! Geen moeite was hen te veel.

Dit huis was van Martha, en in haar huis woonden ook haar broer Lazarus en haar zus Maria. Het feit dat deze mensen bij hun zuster inwoonden, betekent dat zij ongetrouwd waren. We hopen hen later nog wel eens tegen te komen. En Martha, was zij ook ongetrouwd? Dat idee hebben we vaak, maar dat is waarschijnlijk niet het geval geweest. We komen Martha namelijk nog een keer tegen, vlak voor het sterven van de Heere Jezus. Daar is zij aan het dienen (Joh. 12:2) ‘ten huize van Simon, den melaatse’ (Matth. 26:1). Het huis van Martha is dus hetzelfde huis als het huis van Simon – oftewel: Martha is getrouwd met Simon.

Waarom wordt het huis van Simon dan hier Martha’s huis genoemd? Dat laten we liggen voor de volgende keer. Voor nu staan we stil bij het feit dat deze Martha haar huis open stelde voor de Heere Jezus. Daarin liggen belangrijke lessen voor ons. Ik noem er nu twee.

In de eerste plaats het belang van herbergzaamheid. Wat is het mooi om te zien als mensen hun huis open stellen voor anderen. Dit is een Bijbels gebod (Hebr. 13:2). En veel Bijbelheiligen zijn ons hierin tot voorbeeld, zoals Abraham, Lot, Simon de lederbereider, Lydia, Aquilla en Priscilla. Zij stelden hun huis open voor anderen, en wel in het bijzonder voor broeders en zusters (3 Joh:8).

Niet iedereen heeft dezelfde mogelijkheden. Een zo groot huis als Martha had niet iedereen in Bethanië, niet overal pasten de Heere Jezus met Zijn discipelen. En zo heeft nu niet iedereen ruimte om vluchtelingen op te vangen, gastgezin te zijn voor pleegkinderen of de hele familie te laten logeren. Maar ook een klein huis kan gastvrij zijn. En echte gastvrijheid betekent, dat je hen wilt ontvangen van wie je niet zoiets terug kunt krijgen (Matth. 5:46). Niet voor de gezelligheid dus maar uit liefde. In het besef dat niets van wat je hebt van jezelf is: je huis niet, je keuken niet, je eten niet, je bed niet. ‘Want wie onderscheidt u? En wat hebt gij, dat gij niet hebt ontvangen?’ (1 Kor. 4:7).

Er is één plaats waar we dit echt kunnen leren: ‘Want gij weet de genade van onzen Heere Jezus Christus, dat Hij om uwentwil is arm geworden, daar Hij rijk was, opdat gij door Zijn armoede zoudt rijk worden’ (2 Kor. 8:9). Maar deze gevende liefde van de Heere Jezus kennen we zomaar niet. Van nature begrijpen we die niet en beantwoorden we die niet. Daarom is er nog iets anders nodig, en dat is onze tweede les.

Zoals Martha de Heere Jezus ontving in haar huis, zo moeten wij Hem ontvangen in ons hart. ‘Zie, Ik sta aan de deur, en Ik klop’ (Openb. 3:20), zo klinkt Zijn roepstem. Hij klopt, opdat Hij binnen mag komen om in ons hart te wonen. Te wonen ja, niet slechts te logeren. Dat is Zijn wens. Wat een wonder van genade, dat Hij in een mensenhart wil wonen. Een hart waar van nature geen plaats is. Daar komt toch plaats, daar maakt Hij plaats door Zijn roepstem. Zó staat het er immers: ‘indien iemand Mijn stem hoort en de deur open doet, Ik zal tot Hem inkomen’! Wie Zijn stem echt hoort, van diegene gaat het hart open. Als je de kracht en de liefde van Zijn stem geproefd hebt, kun je geen weerstand meer bieden. ‘Kom in mijn hart, Heer’ Jezus’.

En dat wordt ook het verlangen dat Hij er blijft. De profeet roept uit: ‘Waarom zoudt Gij zijn als een vreemdeling in het land, en als een reiziger, die slechts inkeert om te vernachten?’ (Jer. 14:8). Maar Hij belooft, niet weer te vertrekken: ‘Zo iemand Mij liefheeft, die zal Mijn woord bewaren; en Mijn Vader zal hem liefhebben, en Wij zullen tot hem komen, en zullen woning bij hem maken’ (Joh. 14:23).

Ds. M. van Reenen