Geliefde, voor alle dingen wens ik dat gij welvaart en gezond zijt, gelijk uw ziel welvaart.
(3 Joh. vers 2)

‘Is het een jongetje of een meisje? Ach, het maakt eigenlijk ook niet uit, als het maar gezond is.’ Gezondheid is belangrijk voor ons! En economische voorspoed. Hard werken, geld verdienen – en als je ziek wordt zoeken naar de beste behandeling om toch weer beter te worden. Dan doe je het goed, toch…?

Welvaart en gezondheid – dat lijkt ook wat Johannes het belangrijkst vindt. Immers, hij wenst dit zijn lezers toe ‘voor alle dingen’. Maar vreemd, dat hij in de rest van de brief geen adviezen geeft over een goede baan, gezond voedsel of iets dergelijks. Het gaat hem verder in alles om een geestelijke houding in de gemeente. Dus om geestelijke gezondheid en geestelijke welvaart. Als hij hier dan zegt: ‘voor alle dingen wens ik…’ dan bedoelt hij, dat hij dit vooraf wil benoemen om het niet te vergeten. Dus wel als eerste, niet als belangrijkste. Het belangrijkste is voor hem de ziel.

Dáárvoor heeft hij in zeker opzicht niets meer te wensen. Met de ziel gaat het al goed! Daar hoeft Johannes niet eens naar te vragen. Dat is opmerkelijk. Als wij iemand ontmoeten vragen we vaak: ‘Hoe gaat het met je?’ Je weet immers maar nooit. Misschien draagt de ander wel een onzichtbare ziekte bij zich of een stil verdriet. En daarom die vraag: ‘Gaat het echt goed met je?’

Bij het zielenleven geldt dat nog veel meer, zou je zeggen. Hoe het met je ziel gaat, dat is verborgen. Zelfs voor jezelf toch wel eens: wie peilt zijn eigen hart nu echt? En dat van een ander nog minder. Wie zijn wij om te kunnen beoordelen of iemand een levend kind van God is, het waarachtige geloof kent, naar de hemel gaat?

Dat is waar, en toch ook niet. Mensen die menen dat het geloof onzichtbaar is en dat je er bij een ander maar het beste van moet denken, worden door Jakobus terechtgewezen (Jakobus 2:18). Ook Johannes vindt duidelijk niet, dat het echte geestelijke leven onzichtbaar kan blijven. Hij wéét van de ouderling aan wie hij schrijft dat zijn ‘ziel welvaart’. Hij hoeft het niet eens te vragen. Hoe kan dat?

Wel, dat is hem gebleken uit getuigenissen. Johannes hoort zulke goede verhalen over hem! Hij hoort van bezoekers over waarheid, trouw en liefde (vers 4-6). Allen getuigden ervan dat hij leefde voor God en zijn naaste. En dat betekent dus ook: dat hij niet meer leefde voor zichzelf. Deze ouderling kende de afsterving van de oude mens en de opstanding van de nieuwe. Het leven met de Heere kent wel een ‘verborgen omgang’ maar blijft niet verborgen.

Wij moeten maar niet roemen in onszelf, maar toch wel de vraag stellen of anderen zo’n goed getuigenis van ons zouden kunnen geven. Vaart uw ziel wel? Dat is de belangrijkste vraag van ons leven. Een gezonde ziel betekent leven, een zieke ziel betekent de dood. Ziel verloren is al verloren, maar ziel behouden is al behouden!

Maar… hoe weet Johannes dat het nú goed gaat met degene aan wie hij schrijft? Zou die intussen niet zijn gaan kwijnen? Ja, in het lichamelijke kan dat zo zijn: vandaag gezond, morgen bij de dokter, volgende week in het graf. Zou het zo ook niet kunnen gaan met onze geestelijke gezondheid? Jawel…! Als het aan ons ligt zullen we onze gezondheid zeker verliezen. Wat je vandaag ontving ben je morgen kwijt, wat je vandaag leerde ben je morgen vergeten, wat je vandaag aan goeds deed maak je door de zonde van morgen weer ongedaan. Maar…!

Hier komen we bij het diepste geheim van het zielenleven. Dat is niet uit de mensen maar uit God. God is het Die aan de ziel het leven geeft, Hij is het ook Die het bewaart. Zoals Paulus schrijft: ‘Vertrouwende ditzelve, dat Hij, Die in u een goed werk begonnen heeft, dat voleindigen zal tot op den dag van Jezus Christus’ (Filipp. 1:6). Wat een zegen dan om jezelf kwijt te raken, om niet langer zélf te willen weten wat goed voor je is. Zodat van je gezegd kan worden: ‘Want gij zijt gestorven, en uw leven is met Christus verborgen in God’ (Kol. 3:3).

Dan gaat het geestelijk goed, en ja, dan kun je ook hopen op lichamelijk welzijn. Want ook het lichaam is van God en gezondheid is Zijn gave. Maar als Hij je ziel gezond maakt, ga je anders denken over gezondheid. Dan wordt je eigen welzijn niet meer zo belangrijk, wel dat van anderen. Dat zien we aan de wens van Johannes, dat zien we ook aan het leven van de ouderling aan wie hij schrijft. Hij heeft alles gedaan wat hij kon om het ‘de broederen en de vreemdelingen’ naar de zin te maken. Niet zozeer met uitwendige gaven trouwens, maar met hartelijke gastvrijheid.

Zo hoop ik dat we betrokken mogen zijn op elkaars welzijn. In het tijdelijke leven, maar veel meer in het geestelijke. Om de tekst maar aan te passen en toe te passen: ‘Geliefden, voor alle dingen wens ik dat uw ziel welvaart’, en ik bid of de Heere ons hiervoor wil gebruiken.

Ds. M. van Reenen